ECLI:NL:TGZCTG:2013:80 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.419
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:80 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2013 |
Datum publicatie: | 13-08-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.419 |
Onderwerp: | Onheuse bejegening |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt huisarts dat hij tijdens een consult zeer kortaf en humeurig tegen klaagster was, dat hij Fucidin heeft voorgeschreven zonder klaagster te zien, dat hij een sturende verwijsbrief heeft geschreven, waarin hij alleen een deel van de klachten heeft genoemd en dat hij klaagster heeft gejend. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Beroep klaagster verworpen door Centraal Tuchtcollege. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.419 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., huisarts, wonende te B., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, verbonden aan de Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klaagster - heeft op 11 mei 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 juli 2012, onder nummer 11/185 heeft dat College klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het eerste klachtonderdeel en het tweede klachtonderdeel afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 21 mei 2013, waar klaagster is verschenen, alsmede de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
In de eerste week van februari 2000, en vervolgens in mei 2000 en op 26 oktober 2001 heeft verweerder klaagster in zijn huisartsenpraktijk gezien.
3.De klacht en het standpunt van klaagster
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
1. tijdens het consult in 2000 zeer kortaf en humeurig tegenover klaagster was;
dat hij Fucidin heeft voorgeschreven zonder klaagster te zien;
2. op 26 oktober 2001 een sturende verwijsbrief heeft geschreven en daarin alleen maar een deel van de klachten heeft genoemd; dat hij klaagster heeft gejend.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
Voorop moet worden gesteld dat de brief van klaagster van 25 januari 2012 bevattende een aanvullende klacht met nieuwe verwijten niet door het college wordt beoordeeld, nu deze brief ruim na de correspondentie betreffende het vooronderzoek is ontvangen. Deze nieuwe verwijten zijn dus in te laat stadium ter kennis van het college gebracht.
5.1
Het klachtonderdeel onder 1 heeft betrekking over handelen en/of nalaten dat is geschied in het jaar 2000. Op grond van artikel 65, 5 de lid van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG) vervalt tien jaar na de dag waarop het desbetreffende handelen of nalaten is geschied, de bevoegdheid tot het indienen van een klaagschrift. Klaagster kan derhalve voor wat betreft dit klachtonderdeel niet in haar klacht worden ontvangen.
5.2
Nu verweerder niet de beschikking heeft over het medisch dossier van klaagster en ook niet over de betreffende verwijsbrief, kan niet meer worden vastgesteld of verweerder een sturende verwijsbrief heeft geschreven en alleen maar een deel van de klachten heeft genoemd. Verweerder heeft daarbij gesteld en ook aannemelijk gemaakt dat hij in het algemeen in een verwijsbrief vermeldt welke diagnose aan de orde is. Voorts heeft verweerder gesteld dat hij zich niet herkent in de door klaagster gegeven beschrijving. Van enige vorm van jennen of treiteren door verweerder is in elk geval niet gebleken. Dit klachtonderdeel is niet gegrond.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht voor het tweede onderdeel kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.
Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klaagster niet-ontvankelijk in het eerste onderdeel van de klacht en wijst de klacht voor het tweede onderdeel af.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Met betrekking tot het klachtonderdeel dat de huisarts op 26 oktober 2001 een sturende verwijsbrief aan de dermatoloog heeft gestuurd, heeft klaagster een uitdraai van haar patiëntenstatus van de huisartsenpraktijk in het geding gebracht, waarin een weergave is te zien van de desbetreffende brief. Volgens klaagster is de verwijzingsbrief niet objectief en neutraal.
4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 De tekst van de verwijzingsbrief van 26 oktober 2001 luidt als volgt:
“Patiente heeft klachten van roodheid, wisselend papels in het gezicht; eerder werd gedacht aan allergie;
Haar klachten bestaan al langer dan een jaar.
De klachten maken haar angstig. De encyclopedie bestudeerd hebbend, denkt ze nu aan paardenschurft.
Mijns insziens is er sprake van rosacea.
Zij wil echter eerst consult dermatoloog ter uitsluiting van de paardenschuft.
Graag éénmalig uw deskundige visie.”
Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege voldoet de verwijzingsbrief aan de daaraan te stellen eisen.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.H.A. Scholten, voorzitter, mr. L.F. Gerretsen-Visser en mr. drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. B.P.M. Schweitzer en
prof. dr. R. Willemze, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.