ECLI:NL:TGZCTG:2013:68 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.454
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:68 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2013 |
Datum publicatie: | 13-08-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.454 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De aangeklaagde psychiater heeft klager op verzoek van de Officier van Justitie gezien i.v.m. de indicatiestelling voor een onderzoek naar de geestvermogens van klager en ter beoordeling van zijn psychische conditie bij ingang van een eventuele detentie. De psychiater heeft vervolgens over klager gerapporteerd. Klager verwijt de psychiater dat: 1. er een onjuist en onzorgvuldig advies is gegeven m.b.t. plaatsing in het Pieter Baan Centrum; 2. hij klager ten onrechte niet om gegevens heeft gevraagd; 3. klager voor dit opvragen geen toestemming heeft verleend. Ter gelegenheid van het mondeling vooronderzoek heeft klager nog gesteld dat de regels m.b.t. het inzage- en correctierecht niet door de psychiater zijn nagekomen. Het RTG heeft de klachtonderdelen 1, 2 en 3 als kennelijk ongegrond afgewezen en niet-ontvankelijk verklaard voor wat betreft de uitbreiding van de klacht gedaan bij mondeling vooronderzoek als zijnde te laat. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.454 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., wonende te E., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, als jurist verbonden aan VvAA rechtsbijstand te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 11 januari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen psychiater C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 november 2012, onder nummer 1205 heeft dat College de klacht deels afgewezen en deels niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 mei 2013, waar zijn verschenen klager alsmede de arts, bijgestaan door mr. E.P. Haverkate voornoemd.
Klager heeft zijn standpunten toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Op 9 december 2010 zag verweerder klager tijdens zijn detentie op verzoek van de officier van Justitie voor een psychiatrisch consult in verband met de indicatiestelling voor een onderzoek naar de geestvermogens van klager en ter beoordeling van zijn psychische conditie bij ingang van een eventuele detentie. Bij brief van 10 december 2010 heeft verweerder over klager gerapporteerd. Verweerder heeft in zijn rapport geconcludeerd dat er op basis van alle verzamelde informatie aanwijzingen waren die erop duiden dat bij klager sprake zou kunnen zijn van een stoornis in het autistisch spectrum en/of persoonlijkheidsgerichte problematiek, met advies om klager te laten rapporteren met behulp van een klinische observatie in het Pieter Baan Centrum. Verweerder had ten behoeve van zijn onderzoek drie rapportages Pro Justitia over klager, van 13 februari 2010, van 24 juni 2010 en van 1 juli 2010 opgevraagd en verkregen.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. Het standpunt van klager en de klacht
Klager klaagt erover dat er een onjuist en onzorgvuldig advies is gegeven met betrekking tot plaatsing in het Pieter Baan Centrum. Verweerder heeft klager ten onrechte niet om gegevens gevraagd en hij heeft voor dit opvragen geen toestemming verleend.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder bestrijdt de klacht gemotiveerd. Het college zal hierna, voor zover nodig, op het verweer ingaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Rapportage zoals door verweerder is uitgebracht, wordt volgens vaste jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege aan de hierna volgende criteria getoetst:
1. wordt in het rapport op inzichtelijke en consistente wijze uiteengezet op
welke gronden de conclusie van het rapport steunt,
2. vinden de in het rapport uiteengezette gronden aantoonbaar voldoende
steun in de feiten, omstandigheden en bevindingen van het rapport,
3. kunnen bedoelde gronden de daaruit getrokken conclusie rechtvaardigen,
4. beperkt de rapportage zich tot de deskundigheid van de rapporteur en
5. kon de methode van onderzoek teneinde tot beantwoording van de
voorgelegde vraagstelling te komen tot het beoogde doel leiden, en/of heeft de
rapporteur daarbij de grenzen van redelijkheid en billijkheid niet overschreden.
Vakkundigheid en zorgvuldigheid worden daarbij ten volle getoetst. Ten aanzien van
de conclusie van de rapportage vindt slechts een marginale toetsing plaats.
Het college is, de klacht over de rapportage van verweerder aan deze criteria toetsend, tot het oordeel gekomen dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de hem betamende zorgvuldigheid en vakmanschap, terwijl zijn conclusie de (marginale) toets eveneens doorstaat.
De klacht is daarom kennelijk ongegrond
Voor zover klager heeft beoogd zijn klacht bij het mondeling vooronderzoek uit te breiden met de stelling dat regels met betrekking tot inzage- en correctierecht niet zijn nagekomen, moet klager in deze klacht niet-ontvankelijk worden verklaard, nu deze klacht te laat is ingediend.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert tot gegrond verklaring van het hoger beroep.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot ongegrond verklaring van het beroep.
Beoordeling.
4.3 In het onderhavige geval heeft de arts als psychiater op verzoek van de officier van justitie klager onderzocht en gerapporteerd in het kader van een zogenoemd voorgeleidingsconsult. Ter beoordeling stond in dat geval uitsluitend de indicatiestelling voor een onderzoek naar de geestvermogens van klager en diens psychische conditie bij ingang van een eventuele detentie in verband met de door de arts te beantwoorden vraag of de verdachte geschikt is om in voorlopige hechtenis te worden gehouden (detentiegeschiktheid). De rapporterende arts heeft in dat kader niet de taak zich te begeven in een beoordeling van de gegrondheid van hetgeen de onderzochte verdachte ten laste wordt gelegd, in dit geval belaging als bedoeld in art. 285b van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op de aard van de rapportage mocht de arts uiteraard wel gewicht hechten aan het feit waarvan klager werd verdacht en ook aan de omstandigheid dat klager recent al eens van hetzelfde feit werd verdacht en daarvoor is vervolgd. Dat klager toen is vrijgesproken, maakt dat niet anders reeds omdat de arts blijkens zijn rapport niet van recidive is uitgegaan maar enkel van die eerdere confrontatie met een juridische procedure.
4.6 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de juiste criteria voor de beoordeling van de rapportage van de arts aangelegd. Kennelijk en terecht heeft het laten meewegen dat het hier gaat om een voorgeleidingsconsult dat naar zijn aard een betrekkelijk summier karakter heeft en dat de arts zijn rapportage mede heeft gebaseerd en mogen baseren op twee uitvoerige rapportages pro justitia met betrekking tot klager die zijn uitgebracht in juni en juli 2010 door respectievelijk de justitieel forensisch psycholoog F. en de psychiater G.. Het beroep moet daarom worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter; mr. W.P.C.M. Bruinsma
en mr. J.M.T. van der Hoeven- Oud, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en
mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.