ECLI:NL:TGZCTG:2013:66 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.435

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:66
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.435
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager klaagt over de behandeling van zijn inmiddels overleden moeder door de huisarts. De arts zou niet adequaat hebben gehandeld en een te afwachtend beleid hebben gevoerd. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht, in raadkamer, af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.435 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., huisarts, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.W. Hielkema te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 27 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2012, onder nummer 11/261 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 11 juni 2013, waar zijn verschenen klager en de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is de zoon van E., geboren op 22 november 1922 en overleden op

5 september 2009, verder te noemen: patiënte.

2.2 Verweerder was sedert 1997 de huisarts van de patiënte. Zij was bekend met een hoge bloeddruk.

2.3 Op 29 maart 2007 is patiënte gevallen, waarbij een wond aan de teen is ontstaan. Bij onderzoek stelde verweerder behalve een wond aan de teen een fors pretibiaal oedeem bij patiënte vast. Voor dit laatste heeft verweerder een elastomull windsel voorgeschreven. Afgesproken werd de wond de volgende dag te controleren. Na overleg heeft verweerder patiënte voorts opgegeven voor een verzorgingstehuis.

2.4 Daags daarna, op 30 maart 2007, heeft verweerder patiënte bezocht voor wondcontrole. Voorts heeft verweerder de bloeddruk gecontroleerd.

2.5 Op 13 april 2007 staat in het dossier vermeld: "Voelt zich niet veilig in huis, gevaar om te vallen. Status na total hip li. (…) Heeft halve dag per 14 dg hulp in de huishouding via Thuiszorg. Aangemeld voor dagopvang bij F., 2 dg in de week. P. Wil graag naar verzorgingshuis." En op 26 april 2007: " tel CIZ: uitgebreide toelichting gegeven".

2.6 Van 30 april tot en met 7 mei 2007 is verweerder wegens vakantie afwezig geweest.

2.7 Direct na zijn vakantie heeft verweerder patiënte op 8 mei 2007 bezocht. Van

8 mei tot en 29 juni 2007 is zij vervolgens wegens een streptococcen infectie opgenomen geweest op de afdeling interne geneeskunde van het Ziekenhuis G. te D., verder te noemen: het ziekenhuis. In de brief van H., MDL-arts, staat onder het kopje lichamelijk onderzoek vermeld: "Ook aan de extremiteiten werden geen bijzonderheden opgemerkt". En onder het kopje B espreking : " in eerste instantie werd geen verklaring gevonden voor de Streptococcen infectie. Hoewel de benen tijdens het verblijf in het ziekenhuis een rood aspect hadden, leek er geen sprake van erysipelas. (…) Collega I., neuroloog , werd in consult gevraagd in verband met rigiditeit. Deze leek te verklaren als een extra pyramidaal syndroom bij het gebruik van Haldol (...) Haar algehele toestand verbeterde geleidelijk en in afwachting van een plaats in een verpleeghuis verbleef zij tot 29 juni 2007 in het ziekenhuis.(…)"

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door patiënte niet adequaat te behandelen en een te afwachtend beleid te voeren.

Klager heeft aangevoerd dat patiënte door tussenkomst van de waarnemend huisarts uiteindelijk met spoed is opgenomen in het ziekenhuis, waar een ontsteking in het been is vastgesteld. Als gevolg van deze ontsteking is patiënte in een delier geraakt en dement geworden, waardoor zij en haar familie een nare periode hebben doorgemaakt.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college stelt vast dat verweerder in de periode waarop de klacht betrekking heeft op 29 maart 2007, op 30 maart 2007, op 13 april 2007, op 26 april 2007 en tot slot op 8 mei 2007 persoonlijk bij de zorg voor patiënte betrokken is geweest. Bij de beoordeling van de klacht dient het college zich hiertoe te beperken, gelet op het gegeven dat het tuchtrecht uitgaat van persoonlijke verwijtbaarheid.

5.2 Anders dan klager meent, kan niet worden vastgesteld dat verweerder tijdens voornoemde consulten is tekortgeschoten in de zorg die patiënte van hem mocht verwachten.

Uit de verslaglegging in het dossier kan worden afgeleid dat verweerder patiënte naar aanleiding van het als gevolg van de wond aan de teen ontstane oedeem zorgvuldig heeft onderzocht. Verweerder heeft aangevoerd dat op 29 en op 30 maart 2007 sprake was van een beginnend oedeem en dat hij ervoor heeft gekozen patiënte niet medicamenteus te behandelen. Volgens verweerder woog de behandeling van het beginnende oedeem niet op tegen de kans op ontregeling als gevolg van medicatie. De overwegingen van verweerder op basis waarvan hij tot zijn hiervoor genoemde standpunt is gekomen, acht het college in de gegeven omstandigheden gerechtvaardigd. Verweerder heeft vervolgens op 13 en 26 april 2007 zorgvuldig gehandeld door overeenkomstig de wens van patiënte een plaats in het verzorgingstehuis voor haar te regelen.

5.3 Het is te betreuren dat de toestand van patiënte vervolgens tijdens verweerders vakantie van 30 april tot en met 7 mei 2007 is verslechterd, maar dat kan verweerder niet worden verweten. Verweerder is toen niet bij de behandeling van patiënte betrokken geweest. Hij heeft op 8 mei 2007, gelet op de verslechtering van de gezondheid van patiënte, vervolgens adequaat gehandeld door patiënte op te laten nemen in het ziekenhuis. Anders dan klager meent heeft het college in de stukken geen aanwijzingen gevonden dat de zorg voor patiënte onvoldoende is geweest. Daarbij merkt het college op dat ook de artsen in het ziekenhuis geen duidelijke oorzaak voor de infectie hebben gegeven. Dit laat onverlet dat het college zich realiseert dat het ziekteverloop van patiënte ingrijpend is verlopen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr.drs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, leden-juristen en dr. B.P.M.Schweitzer en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp, leden-beroepsgenoten en mr. M.W. van Beek, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.