ECLI:NL:TGZCTG:2013:65 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.434

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:65
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.434
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat hij tijdens de operatie op 3 februari 2009 onzorgvuldig heeft gehandeld, met als gevolg dat klaagster blijvend letsel heeft opgelopen en dat hij zowel voor als na de operatie onzorgvuldig met klaagster heeft gecommuniceerd. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.434 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., chirurg, wonende te D., werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 9 november 2011, ingekomen op

11 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2012, onder nummer 11/447 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 mei 2013, waar is verschenen de chirurg, bijgestaan door

mr. Nunes. Klaagster is (met kennisgeving) in verband met ziekte niet verschenen.

Mr. Nunes heeft de standpunten van de chirurg toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Verweerder is als chirurg verbonden aan het E. te B..

2.2 In 2008 is klaagster op de afdeling Orthopedie van het E. onder behandeling geweest wegens een bursitis subacromialis. Wegens aanhoudende pijnklachten in de rechterarm is klaagster door de orthopeed verwezen naar verweerder.

2.3 Verweerder zag klaagster op 7 mei 2008 voor het eerst. In het dossier staat over het de anamnese en onderzoek het volgende vermeld: " A/ klachten passen bij TOS (…) O/ testen cccs positief kans succes 1e ribresectie 70% uitgelegd denkt na (…)". Klaagster is daarna enige keren poliklinisch gecontroleerd.

2.4 Op 2 februari 2009 is klaagster opgenomen in het E.. Zij is daags daarna, op

3 februari 2009 , geopereerd, waarbij een 1e ribresectie is uitgevoerd. In het operatieverslag staat onder het kopje operateurs vermeld: "C. F. (hoofdoperateur)" . Op 5 februari 2009 is klaagster uit het E. ontslagen. Zij is daarna poliklinisch gecontroleerd.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:

1. tijdens de operatie op 3 februari 2009 onzorgvuldig heeft gehandeld, met als

gevolg dat klaagster blijvend letsel heeft opgelopen;

2. zowel voor als na de operatie onzorgvuldig met klaagster heeft

gecommuniceerd.

Klaagster heeft met betrekking tot de onderscheiden klachtonderdelen het volgende naar voren gebracht. Tegen de afspraak in heeft niet verweerder maar een arts in opleiding de operatie verricht. Na de operatie had klaagster last van een uithangend rechter schouderblad. Dat terwijl verweerder meldde dat geen risico’s en/of beperkingen aan de operatie waren verbonden. Ondanks de bestaande fysieke beperkingen heeft verweerder klaagster uit de behandeling ontslagen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Anders dan klaagster meent, kan niet worden vastgesteld dat verweerder tijdens de bij klaagster uitgevoerde operatie is tekortgeschoten in de zorg die klaagster van hem mocht verwachten. Daarbij wordt het operatieverslag als uitgangspunt genomen. Weliswaar staat vast dat na de operatie bij klaagster een uithangend schouderblad is vastgesteld, maar daaruit kan niet de conclusie worden verbonden dat de operatie onzorgvuldig is uitgevoerd. Het is te betreuren dat klaagster nog steeds last heeft van schouderklachten, maar dat kan verweerder naar het oordeel van het college niet worden verweten. Het college heeft geen verband tussen de uitgevoerde operatie en het later bij klaagster opgetreden uithangende schouderblad kunnen vaststellen.

5.2 Evenmin zijn er in de stukken aanknopingspunten dat verweerder klaagster voorafgaand aan de operatie onvoldoende heeft geïnformeerd over de daaraan verbonden risico’s en het te verwachten resultaat daarvan. Verweerder heeft aangevoerd dat de kans op succes 70% is en dat hij klaagster hierover uitvoerig heeft geïnformeerd. Deze lezing van verweerder wordt gesteund door zijn aantekeningen in het dossier, zoals vermeld onder 2.3. Aldus is niet komen dat klaagster het gelijk aan haar zijde heeft. Met betrekking tot klaagsters verwijt dat niet verweerder maar een arts in opleiding de operatie heeft verricht, oordeelt het college als volgt. Verweerder heeft aangevoerd dat anders dan klaagster meent de operatie niet door een arts in opleiding maar door een chirurg in vervolgopleiding is uitgevoerd. Met verweerder is het college van oordeel dat een chirurg in vervolgopleiding in staat en bekwaam mag worden geacht een operatie als de onderhavige uit te voeren. Bovendien is gebleken dat deze chirurg de operatie niet zelfstandig maar onder supervisie van verweerder heeft uitgevoerd. Van verwijtbaar tuchtrechtelijk handelen van verweerder is dan ook geen sprake geweest.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht (schriftelijk) herhaald en nader toegelicht.

4.2 De chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.