ECLI:NL:TGZCTG:2013:64 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.394
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:64 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2013 |
Datum publicatie: | 13-08-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.394 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen chirurg. Klaagster verwijt de chirurg dat de behandeling in het ziekenhuis inadequaat is, dat haar echtgenoot uit het ziekenhuis is ontslagen terwijl hij niet genezen was, zonder dat hij daarvoor had getekend en terwijl niet duidelijk is gemaakt dat geen contact was verkregen met de dokter in Turkije. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012/394 van:
A., wonende te B. (C.), appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: D. te E.,
tegen
F., chirurg, wonende te G., verweerster in beide instanties,
gemachtigde: mr. R.P.F. van der Mark, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 26 januari 2011, ingekomen op 15 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven, tegen F. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 juli 2012, onder nummer 1128 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 30 mei 2013, waar zijn verschenen D. als gemachtigde van klaagster en de chirurg, bijgestaan door mr. Van der Mark. Klaagster is niet verschenen.
D. en mr. Van der Mark hebben de standpunten van partijen toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
De echtgenoot van klaagster was vanuit C. op bezoek in Nederland. Tijdens dat bezoek is de echtenoot op 2 oktober 2009 in zieke conditie met acute hevige buikklachten via de spoedeisende hulp in het ziekenhuis opgenomen.
De dienstdoende chirurg heeft terstond een spoedingreep verricht waarbij de buikholte werd geëxploreerd. Hij heeft lekkages van stoelgang in de buikholte geconstateerd en een buikvliesontsteking. Hij heeft een beperkte ingreep uitgevoerd, waarbij de perforatie is opgeheven, een derivatief colostoma is geplaatst en de buikholte is gespoeld. De echtgenoot is vervolgens op de intensive care geplaatst. De volgende dag heeft verweerster samen met chirurg H. bij de echtgenoot een laparotomie en een gelimiteerde sigmoïdresectie uitgevoerd, waarna de echtgenoot weer op de intensive care is opgenomen, waar hij van 2 tot en met 6 oktober 2009 heeft verbleven. Op
7 oktober 2009 is hij overgeplaatst naar de verpleegafdeling. Klaagster is op enig moment in Nederland aangekomen en is bij haar echtgenoot in het ziekenhuis verbleven. De echtgenoot kon zich goed uitdrukken in het Engels; klaagster spreekt geen Engels. Post-operatief heeft zich wondontsteking voorgedaan die is behandeld met antibiotica (Augmentin) en met een VAC-therapie. Verdere behandeling, zoals aanvullende chirurgie en mogelijk chemo-radiotherapie, zou noodzakelijk zijn. De echtgenoot had de wens om terug te gaan naar C.. Vanuit het ziekenhuis is op die wens ingegaan. De echtgenoot heeft zelf zijn vliegticket geregeld. Op 18 oktober 2009, een dag eerder dan voorzien, is hij per ambulance uit het ziekenhuis vertrokken. De operatiewond van de echtgenoot was toen nog niet genezen. Chirurg H. heeft op
16 oktober een brief geschreven “to whom it may concern” met de mededeling “After treatment in our hospital, abovementioned patient (…) is fit to travel”. Klaagster is met haar echtgenoot naar B. gevlogen. Na aankomst in B. bleek hij niet terecht te kunnen bij I. van het J.. Hij is naar een ander ziekenhuis gebracht. Blijkens een statusrapport d.d. 9 maart 2011 van K. is de echtgenoot op 20 oktober 2009 in het Oncologisch Ziekenhuis te B. opgenomen. Op 22 oktober 2009 is gestart met een behandeling met antibiotica. Op 29 oktober 2009 is de echtgenoot overleden.
Klaagster heeft klachten over de gang van zaken in het ziekenhuis ingediend bij de klachtencommissie van het ziekenhuis. Deze klachten zijn bij beslissing van
9 mei 2011 ongegrond geoordeeld.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster heeft de volgende klachten:
- de behandeling in het ziekenhuis is inadequaat geweest, waardoor de infectie
is toegenomen, zo is gedurende twee dagen geen antibiotica toegediend, is daarna de verkeerde antibiotica gegeven en is de vacuümpomp te vroeg losgekoppeld; de infectie heeft uiteindelijk de dood van de echtgenoot veroorzaakt;
- de echtgenoot is uit het ziekenhuis ontslagen terwijl hij niet genezen was; de
infectie breidde zich uit; hem is niet op de risico’s gewezen; er is geen laatste check door verweerster gedaan;
- de echtgenoot is uit het ziekenhuis ontslagen zonder dat de echtgenoot
daarvoor had getekend;
- de echtgenoot is uit het ziekenhuis ontslagen zonder dat duidelijk was of hij in
C. kon worden opgevangen; niet duidelijk is gemaakt dat geen contact was verkregen met I. in C..
Klaagster heeft het volgende aangevoerd. Zij is steeds bij haar man verbleven in het ziekenhuis. Na de overplaatsing van de intensive care naar de verpleegafdeling heeft de echtgenoot gedurende twee dagen ten onrechte geen medicijnen toegediend gekregen. Toen de operatiewond geopend moest worden wegens de infectie is eerst meegedeeld dat de echtgenoot minstens twee weken in het ziekenhuis moest blijven. Een paar dagen later is meegedeeld dat hij naar C. kon, terwijl de wond nog open en geïnfecteerd was. De vanaf 10 oktober 2009 toegediende antibiotica hebben de toestand verergerd in plaats van verbeterd. Door verweerster is niet meegedeeld dat zij geen contact kon krijgen met I.. Op de dag van vertrek is de wond zonder verdere behandeling met een gaas bedekt, waardoor de toestand van de wond verslechterde. Verweerster is op die dag niet naar de echtgenoot komen kijken. Klaagster heeft een bewijs gekregen dat haar man met het vliegtuig kon reizen. Er was geen ambulance geregeld. In het vliegtuig is de echtgenoot onwel geworden en is hem zuurstof toegediend. Na het ontslag uit het ziekenhuis is de toestand van de echtgenoot door de infectie steeds verergerd. Omdat hij door de infectie een gevaar voor anderen was, kon I. hem niet opnemen. De onverantwoordelijkheid van verweerster en het ziekenhuis heeft geleid tot de dood van de echtgenoot. Ten onrechte is de echtgenoot, zonder voltooiing van de behandeling, uit het ziekenhuis ontslagen.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft samen met chirurg H. op 2 oktober 2009 ’s avonds de tweede laparotomie uitgevoerd. Op 8 oktober in de ochtend is de echtgenoot gezien door chirurg H. Verweerster is in de avond van 8 oktober naar de echtgenoot gaan kijken. Zij heeft met de echtgenoot besproken dat een adenocarcinoom van het sigmoïd met infiltratie in het vetweefsel, snijranden niet vrij, was geconstateerd en dat aanvullende behandeling in de vorm van chemo- en/of radiotherapie in een rustiger stadium noodzakelijk was. Naar aanleiding van dit gesprek heeft de echtgenoot te kennen gegeven dat hij zo snel mogelijk naar C. wilde vertrekken, omdat hij in zijn eigen woonplaats behandeld wilde worden, en ook omdat hij niet wist of de verzekering behandeling in Nederland zou vergoeden. Op 9 oktober is de echtgenoot gezien door chirurg H. Verweerster had dienst in het weekend van 10/11 oktober 2009. Op 10 oktober bleek na onderzoek dat pus uit de wond kwam. Verweerster heeft de hechtingen gedeeltelijk verwijderd, de wond geopend, een kweek afgenomen en een antibioticabehandeling ingezet. Op 11 oktober 2009 bleek de wond een stuk beter te gaan. De dagen daarna hebben andere chirurgen de behandeling overgenomen; verweerster is niet meer inhoudelijk betrokken geweest bij de medische behandeling van de echtgenoot.
Op 12 oktober 2009 is gestart met behandeling met een vacuümapparaat. De wond is dagelijks verzorgd door een gespecialiseerde wondverpleegkundige. De echtgenoot heeft zelf vanuit het ziekenhuis contact opgenomen met zijn verzekeraar en met verschillende ziekenhuizen in B.. Omdat verweerster goed is in Engels heeft verweerster de brief van 12 oktober 2009, bestemd voor de verzekeraar, opgesteld. Op 15 oktober heeft de echtgenoot zowel tegen de hem toen behandelende chirurg als tegen de verpleging gezegd dat hij met zijn verzekeraar had geregeld dat hij in het J. te B. terecht kon en dat hij behandeld zou worden door I.. Verweerster heeft toen geprobeerd I. te bereiken, zowel per telefoon als per e-mail. Toen geen antwoord kwam heeft verweerster in overleg met de echtgenoot de brief gedateerd 17 oktober 2009 opgesteld met informatie over de behandeling zodat de echtgenoot die brief bij zijn vertrek kon meenemen. Gegevens over de echtgenoot na 15 oktober weet verweerster nu uit de status, indertijd was zij daar niet bij betrokken. Zij was indertijd niet ervan op de hoogte dat de CRP-waarde op 16 oktober 2009 was opgelopen. De beslissing dat het verantwoord was om te reizen kwam van chirurg H., niet van verweerster. Verweerster weet niet anders of bij zijn vertrek is aan de echtgenoot meegegeven een overdracht van de wondverpleegkundige, de brief gedateerd 17 oktober 2009 en PA-materiaal. De echtgenoot was ervan overtuigd dat hij weg zou gaan; hij had alles geregeld. Voor verweerster was het op de 15e oktober een feit dat de echtgenoot naar C. zou gaan voor verdere behandeling; haar is gevraagd of ze de brief nog even wilde maken. Naar inschatting van verweerster ging iedereen in het ziekenhuis ervan uit dat de verdere behandeling in C. geregeld was. Over de toestand van de echtgenoot is na zijn vertrek uit het ziekenhuis niets meer gehoord. Pas toen door klaagster de klacht bij de klachtencommissie van het ziekenhuis is ingediend, is vernomen dat de echtgenoot in C. was overleden.
5. De overwegingen van het college
Het college begrijpt dat het hierboven omschreven gebeuren voor klaagster veel vragen heeft opgeroepen en dat zij die vragen beantwoord wil zien. In deze tuchtrechtelijke procedure zullen echter niet al die vragen aan bod kunnen komen; slechts kan worden beoordeeld of de klachten gericht tegen verweerster al dan niet gegrond zijn.
De klachten over de behandeling van de wond door verweerster acht het college ongegrond. Niet is gebleken dat onnodig gedurende twee dagen aan de echtgenoot antibiotica is onthouden. Toen op 10 oktober 2009 bleek dat de operatiewond was geïnfecteerd, heeft verweerster, die dienst had in dat weekend, adequaat gehandeld door de wond te openen, een kweek afgenomen en Augmentin voorgeschreven. Dit door verweerster gekozen antibioticum was een goede keuze. De behandeling met de vacuümpomp is niet door verweerster geïnitieerd. Verweerster heeft daarmee geen bemoeienis gehad.
De overige klachten betreffen alle de gang van zaken rond het vertrek van de echtge-noot uit het ziekenhuis. Alvorens op deze klachten in te gaan, merkt het college het volgende op. Het college gaat ervan uit dat, anders dan klaagster heeft gesteld, aan de echtgenoot bij zijn vertrek ter hand zijn gesteld de voor hem opgemaakte verslagen (het verslag van de wondverpleegkundige en de brief gedateerd 17 oktober 2009) en het PA-materiaal met bijbehorend rapport. Het college maakt dit op uit de verklaring door klaagster afgelegd ten overstaan van de klachtencommissie zoals blijkend uit de beslissing van die commissie, uit de verklaring van de verpleegkundige P., gevoegd bij het verweerschrift, en uit het verslag van K., waarin gesproken wordt over de epicrisis en het pathologieverslag van 5 oktober 2009. In algemene zin heeft te gelden dat als een patiënt in zieke toestand uit het ziekenhuis vertrekt, niet volstaan kan worden met het meegeven van verslagen, doch dat de zekerheid moet zijn verkregen ófwel dat de patiënt in een ander ziekenhuis daadwerkelijk wordt opgenomen dan wel anderszins wordt verzorgd, ófwel dat de patiënt, na voldoende te zijn voorgelicht, zijn vertrek volledig voor eigen risico neemt.
Met betrekking tot de opgeworpen klachten is het college van oordeel dat klaagster niet aannemelijk heeft kunnen maken dat verweerster te verwijten zou zijn dat de echtgenoot te vroeg, in daarvoor niet geschikte toestand, het ziekenhuis heeft verlaten. De brief van 12 oktober 2009 is geschreven, naar verweerster heeft gesteld, ten behoeve van de verzekering. De daarin genoemde termijn van verblijf in het ziekenhuis van een à twee weken komt overeen met een beoogd vertrek op 19 oktober 2009. Met het daadwerkelijke vertrek op 18 oktober 2009 – de echtgenoot had de vertrekdatum één dag vervroegd door voor de 18e tickets te bestellen – heeft verweerster niets van doen gehad. Het college acht aannemelijk dat verweerster op 15 oktober 2009 met de echtgenoot heeft besproken dat zij getracht heeft contact op te nemen met I. in C., doch dat dat niet gelukt was en dat zij daarom daarna de brief gedateerd
17 oktober 2009 heeft geschreven. Het beschrijven van de medische toestand van de echtgenoot in de brief gedateerd 17 oktober 2009 ziet het college niet als een handeling die actief heeft bijgedragen aan het besluit van de echtgenoot om naar C. te vertrekken. Dat besluit was al genomen en is later door anderen uitgevoerd. Verweerster mocht ervan uitgegaan dat de behandelende arts de toestand van de echtgenoot goed had ingeschat en dat over het vertrek geen aarzeling bestond. Ook de klachten met die betrekking hebben op het verlaten van het ziekenhuis door de echtgenoot acht het college derhalve ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. J.P. Balkema en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.