ECLI:NL:TGZCTG:2013:63 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.383
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:63 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2013 |
Datum publicatie: | 13-08-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.383 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De zoon van klagers, hierna patiënt, is doorverwezen naar de GGZ waar de aangeklaagde psychiater, werkzaam was, om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken. Patiënt is niet op de geplande afspraak met een collega van de psychiater verschenen. Wel is door de collega met klagers gesproken. Onder meer op basis van die informatie heeft de psychiater een psychiatrische beoordeling van patiënt noodzakelijk geacht. Patiënt is daartoe op enig moment door de politie met geweld uit huis gehaald en door een psychiater (niet verweerder) beoordeeld. Die achtte geen grond voor dwangopname aanwezig waarna patiënt huiswaarts keerde. Klagers verwijten de psychiater dat zij de afspraken met klagers niet is nagekomen, met name waar het het ophalen van patiënt uit het huis en het daarmee gepaard gaande geweld betreft. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klagers verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.383 van:
1. A., 2. B., wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,
tegen
H., psychiater, werkende bij GGZ-E., verweerster in beide instanties, gemachtigden: mr. A.A. Rijsdijk als jurist verbonden aan GGZ-E. te F. en mr. D.J.G. Timmermans, advocaat te Leiden.
1. Verloop van de procedure
A. en B. - hierna klagers - hebben mede namens hun zoon G. op 11 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage tegen psychiater H. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2012, onder nummer 2010-227b heeft dat College de klacht afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak AB. c.s tegen D., verpleegkundige (C2012.262) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 mei 2013, waar is verschenen de arts bijgestaan door mr. D.J.G. Timmermans en mr. A.A. Rijsdijk voornoemd. Klagers hebben op 16 mei 2013 voorafgaand aan de zitting telefonisch laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
Mr. D.J.G. Timmermans heeft de standpunten van de arts toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
De arts is als psychiater en teamleider van het I. werkzaam voor GGZ-E.. G. – verder ook te noemen patiënt -, geboren op 12 november 1987, is door J. doorverwezen naar I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken.
Op 11 januari 2010 besprak een verpleegkundige het intakegesprek van 18 december 2009 en de vervolgintake van 8 januari 2010 met de psychiater. Patiënt is hierna uitgenodigd voor een afspraak met de psychiater in opleiding op 20 januari 2010. Patiënt is toen niet verschenen. Op 21 januari 2010 was een afspraak met de klagers en de patiënt gepland. De ouders zijn op het geplande gesprek wel verschenen, maar patiënt niet, nadat hij die ochtend diverse keren met de verpleegkundige had gebeld. Ook op het later diezelfde dag geplande gesprek is patiënt niet verschenen. In die periode heeft patiënt zich diverse malen op verschillende wijzen ernstig agressief geuit, met name thuis richting de moeder (klaagster sub 2) alsook anderszins richting de hulpverlening, onder meer tegenover de verpleegkundige en de psychiater in opleiding.
Op basis van de informatie van de ouders, gecombineerd met de informatie en bevindingen waarover de verpleegkundige en de psychiaters van het I. beschikten, werd de situatie van patiënt ernstig ingeschat. De arts vond daarom een huisbezoek, althans een psychiatrische beoordeling elders, van patiënt noodzakelijk om het psychiatrische toestandsbeeld van patiënt en de noodzaak van een eventuele (dwang)opname te beoordelen. Met de ouders werd afgesproken dit uit veiligheidsoverwegingen met politieassistentie te doen. De politie bleek niet bereid te assisteren bij een huisbezoek maar wilde patiënt thuis ophalen voor een psychiatrische beoordeling op het politiebureau. De politie heeft patiënt vervolgens met uitoefening van geweld uit huis gehaald. Een psychiater buiten het werkgebied van het I. – waar patiënt zich bevond - heeft hem beoordeeld en zag geen grond voor een dwangopname, waarna patiënt weer naar huis mocht gaan.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klachten en het daartegen gevoerde verweer heeft het Regionaal Tuchtcollege als volgt samengevat.
“3. De klacht
Naar het College begrijpt komt de klacht jegens de arts er in de kern op neer dat afspraken met de ouders niet zijn nagekomen. Dit geldt met name voor het ophalen van G. uit huis zonder geweld en het desondanks gevolgde machtsvertoon en beroving van vrijheid van G. door de politie. Dit heeft geleid tot beschadiging van het vertrouwen en woede en verdriet in het gezin.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft ter ondersteuning van haar verweer haar betrokkenheid bij de behandeling uitgebreid toegelicht en gesteld dat zij zorgvuldig heeft gehandeld.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
Gelet op de door patiënt verleende machtiging zijn klagers ontvankelijk in hun klacht.
Het College is van oordeel dat de arts op basis van de mededelingen van de ouders en de over patiënt bekende gegevens in redelijkheid heeft kunnen en ook moeten oordelen dat nadere beoordeling van patiënt in verband met een eventuele dwangopname nodig was. Gezien de diverse serieus te nemen agressie-uitingen van patiënt, mocht hierbij politieassistentie worden ingeschakeld. Klagers hebben de aan de arts verstrekte informatie over patiënt en de argumenten voor een eventuele (dwang-)opname en de inschakeling van politieassistentie niet bestreden.
De arts is niet verantwoordelijk voor de wijze waarop de politie hieraan uitvoering heeft gegeven. Uit de stukken blijkt in ieder geval niet dat de arts hierbij om forse of onevenredige politie-inzet heeft gevraagd dan wel een ongeclausuleerde toezegging aan klagers heeft gegeven dat daarbij geen enkele dwang zou worden gebruikt.
Het College heeft geen aanwijzingen dat de arts in dit verband of op enig andere wijze in het kader van haar betrokkenheid bij de behandeling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht jegens de arts wordt dan ook afgewezen. “
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1 Klagers beogen de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg hebben geuit. Zij concluderen impliciet tot gegrond verklaring van het hoger beroep.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert – zakelijk weergegeven – tot niet-ontvankelijk verklaring van klagers in het beroep althans tot afwijzing van de door klagers ingediende tuchtklachten als ongegrond en/of onbewezen.
Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.
4.3 De arts stelt in beroep - kort samengevat - dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep omdat het beroepschrift te laat is ingediend. Ingevolge het bepaalde in artikel 73 lid 1 van de Wet BIG dient het beroepschrift op straffe van niet-ontvankelijkheid te worden ingediend binnen zes weken na de verzending van de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De bestreden beslissing is aan klagers gezonden bij brief van 21 augustus 2012. Uit de op het beroepschrift geplaatste stempelafdruk met de datum 14 september 2012 blijkt dat het beroepschrift bij het Regionaal Tuchtcollege is ingekomen binnen genoemde termijn. Het beroepschrift is derhalve - anders dan de arts stelt - tijdig ingediend.
Voorts stelt de arts - kort samengevat - dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zodat klagers niet in hun beroep kunnen worden ontvangen.
Anders dan de arts stelt bevat het beroepschrift, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, wel de gronden van beroep zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG juncto artikel 19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG. Met name uit de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep en uit het aldaar door de arts gevoerde verweer, blijkt dat de gronden van beroep voldoende duidelijk zijn.
Gelet op het vorenoverwogene zijn klagers ontvankelijk in hun beroep.
Beoordeling.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat de arts op basis van de mededelingen van de ouders en de over G. bekende gegevens in redelijkheid heeft kunnen en ook moeten oordelen dat nadere beoordeling van G. in verband met een eventuele dwangopname nodig was. Het verwijt van klagers dat de arts heeft verzuimd om een huisbezoek voor te stellen, is ongegrond. Vast staat immers dat de arts de bedoeling had om een huisbezoek af te leggen, maar dat de politie niet bereid bleek om hierbij te assisteren. Dat de arts vervolgens uit veiligheidsoverwegingen heeft afgezien van een huisbezoek en ermee akkoord is gegaan dat de politie G. thuis zou ophalen voor een psychiatrische beoordeling op het politiebureau, is alleszins begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De arts heeft toegelicht dat zij de situatie dermate dreigend inschatte dat onmiddellijk ingrijpen - in de zin van: een onmiddellijke psychiatrische beoordeling van G. thuis of op het politiebureau in het kader van een mogelijke IBS - geboden was ter bescherming van de veiligheid van zowel G. als de overige leden van het gezin. Vast staat dat één en ander door de arts met klagers is besproken en dat zij hiermee akkoord zijn gegaan.
4.5 Dat de arts tegenover klagers toezeggingen heeft gedaan over de omvang van de politie-inzet en/of de al dan niet toepassing van geweld bij het ophalen van G., is niet aannemelijk geworden. Bij een dergelijk optreden handelt de politie geheel op eigen gezag en naar eigen inzicht. De arts had over het optreden van de politie geen enkele zeggenschap en kan hiervoor dan ook niet verantwoordelijk worden gesteld. Dat aan de politie gemeld is dat sprake was van een “vermeende psychose met geweld”, waardoor de politie heeft gehandeld volgens het geweldsprotocol, kan, indien juist, de arts evenmin worden verweten. Er was immers sprake van een reëel vermoeden van geweld van de zijde van G., bestaande uit ernstige bedreigingen en agressie. Dat dit geweld niet samenhing met criminele activiteiten maar het gevolg was van een bij hem aanwezig ziektebeeld, maakt deze melding niet onjuist of onzorgvuldig. Ook het verwijt dat de arts niet mocht uitgaan van een vermeende psychose maar had moeten uitgaan van een autistische stoornis, wordt verworpen. G. was immers door J. doorverwezen naar I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken, welk onderzoek op dat moment nog niet was afgerond. Hoewel hierover op dat moment nog geen zekerheid bestond, mocht de arts deze mogelijkheid serieus nemen en in haar afwegingen betrekken.
4.6 De klacht dat is verzuimd om toestemming te vragen aan de burgemeester voor de IBS- procedure kan evenmin slagen. De arts van de RIAGG K. die G. heeft beoordeeld zag geen aanleiding voor een gedwongen opname en dus ook niet voor het starten van een IBS-procedure. Daardoor was het ook niet nodig om toestemming te vragen aan de burgemeester.
4.7 De klacht dat de arts heeft verzuimd een adequaat behandelplan op te maken, wordt verworpen. Vast staat dat G. was doorverwezen naar I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken. De arts heeft voldoende toegelicht welke onderzoeken daarvoor gepland stonden en in welk stadium deze onderzoeken zich bevonden.
4.8 Of de arts al dan niet aan klagers heeft gevraagd naar een foto van G. kan in het midden blijven, aangezien het, indien juist, geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen betreft.
4.9 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma
en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en
mr.drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.