ECLI:NL:TGZCTG:2013:49 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.282

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:49
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.282
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt verweerder verweerder nalatigheid, het stellen van een verkeerde diagnose, het ten onrechte niet consulteren van haar hematoloog en het ten onrechte gebruiken van haar ziekteverschijnselen om een Rechterlijke Machtiging tot dwangbehandeling aan te vragen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.282 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., destijds arts-assistent in opleiding tot psychiater, thans chirurg, destijds werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. A.B. Noordhof, advocaat te Eindhoven.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 21 juli 2011, ingekomen op 22 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen de heer C. - hierna de chirurg - een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 juni 2012, onder nummer 11115b heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De chirurg heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 juni 2013, waar zijn verschenen klaagster en de gemachtigde van de chirurg, mr. Noordhof. De chirurg is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Klaagster lijdt aan de ziekte Von Willebrand, een afwijking in de bloedstolling, waarvoor zij speciale medicatie gebruikt. Klaagster is in 2004/2005 met een Inbewaringstelling opgenomen geweest in de D. te B.. Op 26 november 2004 is een Rechterlijke Machtiging gegeven tot dwangmedicatie. De klachtencommissie van de Stichting D. heeft een klacht van klaagster tegen de dwangmedicatie op 20 december 2004 ongegrond verklaard. De rechtbank E. heeft bij beschikking d.d. 25 maart 2005 het beroep van klaagster tegen deze beslissing ongegrond verklaard

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

Klaagster verwijt verweerder nalatigheid, het stellen van een verkeerde diagnose, het ten onrechte niet consulteren van haar hematoloog en het ten onrechte gebruiken van haar ziekteverschijnselen om een Rechterlijke Machtiging tot dwangbehandeling aan te vragen.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder betwist gemotiveerd dat hem enig verwijt treft. Hij is van mening dat de klacht ongegrond is. Op het verdere verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Uit de door partijen overgelegde stukken blijkt genoegzaam dat verweerder op de hoogte was van de bloedstollingsziekte van klaagster en dat klaagster de medicatie die ter behandeling van haar ziekte noodzakelijk was weigerde. Tevens is uit de stukken gebleken dat de behandelend hematoloog bij de behandeling van klaagster gedurende haar verblijf bij de D. betrokken is geweest. De rechtbank te E. heeft geoordeeld dat dwangmedicatie gerechtvaardigd was. Het dossier biedt – behoudens de enkele stellingen van klaagster – geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de behandeling van de ziekte van klaagster ondeskundig of onjuist zou zijn geweest, noch dat de Rechterlijke Machtiging op onterechte gronden zou zijn verkregen en behouden. De klacht dient als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De (gemachtigde van de) chirurg heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en

mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.