ECLI:NL:TGZCTG:2013:48 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.262

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:48
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.262
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De ouders van de patiënt(klagers) verwijten de aangeklaagde sociaal psychiatrisch verpleegkundige dat zij de gemaakte afspraken, met name met betrekking tot het ophalen van hun zoon uit huis zonder geweld en machtsvertoon van de politie, niet is nagekomen. Daarnaast heeft zij geen adequate uitleg over het psychose team gegeven. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klagers verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.262 van:

1. A., 2. B., wonende te C., appellanten, klagers in eerste aanleg,

tegen

D., sociaal psychiatrisch verpleegkundige, werkende bij GGZ- E., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. A.A. Rijsdijk als jurist verbonden aan GGZ-E. te F. en mr. D.J.G. Timmermans, advocaat te Leiden.

1. Verloop van de procedure

A. en B. - hierna klagers - hebben mede namens hun zoon G. op 11 november 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen sociaal psychiatrisch verpleegkundige D. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 juni 2012, onder nummer 2010-227a heeft dat College de klacht in raadkamer zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond afgewezen. Klagers zijn van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak AB. c.s tegen H., psychiater ( C2012.383) behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 16 mei 2013, waar is verschenen de verpleegkundige bijgestaan door mr. D.J.G. Timmermans en mr. A.A. Rijsdijk voornoemd. Klagers hebben op

16 mei 2013 voorafgaand aan de zitting telefonisch laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen

Mr. D.J.G. Timmermans heeft de standpunten van de verpleegkundige toegelicht aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

2.1 De verpleegkundige is als sociaal psychiatrisch verpleegkundige van het I. werkzaam voor GGZ-E..

2.2 Patiënt, geboren op 12 november 1987, is door J. doorverwezen naar I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken. Op 18 december 2009 vond het intakegesprek plaats tussen de verpleegkundige en patiënt. De vervolgintake heeft op 8 januari 2010 plaatsgevonden. Patiënt is hierna uitgenodigd voor een afspraak met de psychiater in opleiding op 20 januari 2010. Patiënt is toen niet verschenen.

2.3 Op 21 januari 2010 was een afspraak met de klagers en de patiënt gepland. De ouders zijn op het geplande gesprek wel verschenen, maar G. niet, nadat hij die ochtend diverse keren met de verpleegkundige had gebeld. Ook op het later diezelfde dag geplande gesprek tussen de patiënt en de verpleegkundige, is G. niet verschenen.

2.4 In die periode heeft patiënt zich diverse malen op verschillende wijzen ernstig agressief geuit, met name thuis richting de moeder (klaagster sub 2) alsook anderszins richting de hulpverlening, onder meer tegenover de verpleegkundige en de psychiater in opleiding.

2.5 Op basis van de informatie van de ouders, gecombineerd met de informatie waarover de verpleegkundige en de psychiaters van het I. beschikten op basis van hun eigen constateringen en informatie over het verleden werd de situatie van patiënt ernstig ingeschat.

2.6 De desbetreffende hulpverleners vonden daarom een huisbezoek, althans een psychiatrische beoordeling elders, van patiënt noodzakelijk om het psychiatrische toestandsbeeld van patiënt en de noodzaak van een eventuele (dwang)opname te beoordelen. Zij vertelden de ouders dat zij dit uit veiligheidsoverwegingen alleen met politieassistentie wilden doen.

2.7 Uiteindelijk bleek de politie bereid om patiënt thuis op te halen voor een psychiatrische beoordeling op het politiebureau. De politie heeft patiënt vervolgens met machtsvertoon uit huis gehaald. De psychiatrische beoordeling heeft plaatsgehad door een psychiater buiten het werkgebied van het I.. Deze psychiater zag geen grond voor een dwangopname waarna G. weer naar huis mocht gaan.”

2.2 De in eerste aanleg ingediende klachten en het daartegen gevoerde verweer heeft het Regionaal Tuchtcollege als volgt samengevat.

“3. De klacht

Naar het College begrijpt komt de klacht jegens de verpleegkundige er in de kern op neer dat zij afspraken met de ouders, met name het ophalen van G. uit huis zonder geweld en het desondanks gevolgde machtsvertoon van de politie, niet is nagekomen, terwijl zij verder geen adequate uitleg over het psychose team heeft gegeven.

4. Het standpunt van de verpleegkundige

De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna zo nodig nader zal worden ingegaan.”

2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De beoordeling

Na bestudering van alle overgelegde stukken oordeelt het College als volgt.

Gelet op de door patiënt verleende machtiging zijn klagers ontvankelijk in hun klacht.

Gezien de mededelingen van de ouders en de over patiënt bekende gegevens heeft het behandelteam in redelijkheid kunnen en ook moeten oordelen dat nadere beoordeling van patiënt in verband met een eventuele dwangopname nodig was. Ook heeft het team daarbij, gezien de diverse serieus te nemen agressie-uitingen van patiënt, mogen aandringen op politieassistentie, waarbij de verpleegkundige in beginsel niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de wijze waarop de politie hieraan uitvoering heeft gegeven. Van een ongeclausuleerde toezegging door de verpleegkundige aan klagers dat daarbij geen enkele dwang zou worden gebruikt is niet gebleken, daargelaten dat de verpleegkundige niet gaat over de wijze waarop de politie invulling geeft aan haar taak. In ieder geval blijkt uit de stukken niet dat GGZ- E. specifiek om deze forse politie-inzet heeft gevraagd.

Van bijzondere omstandigheden om hierover anders te oordelen is niet gebleken, met name niet nu klagers bij repliek niet specifiek zijn ingegaan op enig onderdeel van het verweer van de verpleegkundige. Reeds op dit laatste stuit ook de andere klacht af, evenals hetgeen verder (niet voldoende duidelijk en concreet) aan de verpleegkundige wordt verweten.

Het College komt dan ook tot de slotsom dat de klacht in raadkamer zonder nader onderzoek als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

Procedure

4.1 Klagers beogen de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen zij daartoe hebben aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die zij reeds in eerste aanleg hebben geuit. Zij concluderen impliciet tot gegrond verklaring van het hoger beroep.

4.2 De verpleegkundige heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Zij concludeert - zakelijk weergegeven - tot niet-ontvankelijk verklaring van klagers in het beroep althans tot afwijzing van de door klagers ingediende tuchtklacht als ongegrond en/of onbewezen.

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep.

4.3 De verpleegkundige stelt in beroep - kort samengevat - dat klagers niet-ontvanke-lijk zijn in hun beroep omdat het beroepschrift te laat is ingediend. Ingevolge het bepaalde in artikel 73 lid 1 van de Wet BIG dient het beroepschrift op straffe van niet-ontvankelijkheid te worden ingediend binnen zes weken na de verzending van de bestreden beslissing van het Regionaal Tuchtcollege. De bestreden beslissing is aan klagers gezonden bij brief van 29 mei 2012. Uit de op het beroepschrift geplaatste stempelafdruk met de datum 12 juni 2012 blijkt dat het beroepschrift bij het Regionaal Tuchtcollege is ingekomen binnen genoemde termijn. Het beroepschrift is derhalve - anders dan de verpleegkundige stelt - tijdig ingediend.

Voorts stelt de verpleegkundige - kort samengevat - dat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zodat klagers niet in hun beroep kunnen worden ontvangen.

Anders dan de verpleegkundige stelt bevat het beroepschrift, naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, wel de gronden van beroep zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG juncto artikel 19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG. Met name uit de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep en uit het aldaar door de verpleegkundige gevoerde verweer, blijkt dat de gronden van beroep voldoende duidelijk zijn.

Gelet op het vorenoverwogene zijn klagers ontvankelijk in hun beroep.

Beoordeling.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het behandelteam op basis van de mededelingen van de ouders en de over G. bekende gegevens in redelijkheid heeft kunnen en ook moeten oordelen dat nadere beoordeling van G. in verband met een eventuele dwangopname nodig was. Het verwijt van klagers dat is verzuimd om een huisbezoek voor te stellen, is ongegrond. Vast staat immers dat het de bedoeling was om een huisbezoek af te leggen, maar dat de politie niet bereid bleek om hierbij te assisteren. Dat vervolgens uit veiligheidsoverwegingen is afgezien van een huisbezoek en ermee akkoord is gegaan dat de politie G. thuis zou ophalen voor een psychiatrische beoordeling op het politiebureau, is alleszins begrijpelijk en niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. De verpleegkundige heeft toegelicht dat het behandelteam de situatie dermate dreigend inschatte dat onmiddellijk ingrijpen - in de zin van: een onmiddellijke psychiatrische beoordeling van G. thuis of op het politiebureau in het kader van een mogelijke IBS - geboden was ter bescherming van de veiligheid van zowel G. als de overige leden van het gezin. Vast staat dat één en ander met klagers is besproken, en dat zij hiermee akkoord zijn gegaan.

4.5 Dat de verpleegkundige tegenover klagers toezeggingen heeft gedaan over de omvang van de politie-inzet en/of de al dan niet toepassing van geweld bij het ophalen van G., is niet aannemelijk geworden. Bij een dergelijk optreden handelt de politie geheel op eigen gezag en naar eigen inzicht. De verpleegkundige had over het optreden van de politie geen enkele zeggenschap en kan hiervoor dan ook niet verantwoordelijk worden gesteld. Dat aan de politie gemeld is dat sprake was van een “vermeende psychose met geweld”, waardoor de politie heeft gehandeld volgens het geweldsprotocol, kan, indien juist, de verpleegkundige evenmin worden verweten. Er was immers sprake van een reëel vermoeden van geweld van de zijde van G., bestaande uit ernstige bedreigingen en agressie. Dat dit geweld niet samenhing met criminele activiteiten maar het gevolg was van een bij hem aanwezig ziektebeeld, maakt deze melding niet onjuist of onzorgvuldig. Ook het verwijt dat de verpleegkundige niet mocht uitgaan van een vermeende psychose maar had moeten uitgaan van een autistische stoornis, wordt verworpen. G. was immers door J. doorverwezen naar I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken, welk onderzoek op dat moment nog niet was afgerond. Hoewel hierover op dat moment nog geen zekerheid bestond, mocht de verpleegkundige deze mogelijkheid serieus nemen en in haar afwegingen betrekken.

4.6 De klacht dat is verzuimd om toestemming te vragen aan de burgemeester voor de IBS- procedure kan evenmin slagen. De arts van de RIAGG K. die G. heeft beoordeeld zag geen aanleiding voor een gedwongen opname en dus ook niet voor het starten van een IBS-procedure. Daardoor was het ook niet nodig om toestemming te vragen aan de burgemeester.

4.7 Ook de klachten dat de verpleegkundige geen adequate uitleg heeft gegeven over de inhoud van het psychoseteam, dat zij haar interpretatie van voorgaande gesprekken niet met G. heeft besproken en dat zij geen adequaat behandelplan heeft opgemaakt, worden verworpen. Vast staat dat G. door J. was doorverwezen naar het I. om de mogelijkheid van een diagnose in het psychotisch spectrum te onderzoeken. De verpleegkundige heeft voldoende toegelicht welke gesprekken zij met G. heeft gevoerd, welke informatie zij in die gesprekken aan G. heeft verstrekt over het I. en over het uit te voeren onderzoek, alsmede welke onderzoeken vervolgens zijn gepland en in welk stadium deze onderzoeken zich bevonden. Dat G. mogelijk tegenover haar heeft gemeld dat hij zelf het vermoeden had dat hij autistisch was, is onvoldoende om te concluderen dat daarmee het op verwijzing van J. gestarte onderzoek naar een mogelijke psychotische stoornis overbodig was geworden en dat het behandelteam G. direct had moeten verwijzen naar het autismeteam. Dat de verpleegkundige tegen klagers heeft gezegd dat G. ernstig ziek was, sluit aan bij het zorgwekkende gedrag van G. op dat moment en staat los van de vraag van welk ziektebeeld bij G. sprake was.

4.8 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter mr. W.P.C.M. Bruinsma

en mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. H.G.M. Menke en P. van der Zee,

leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.