ECLI:NL:TGZCTG:2013:47 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.234

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:47
Datum uitspraak: 13-08-2013
Datum publicatie: 13-08-2013
Zaaknummer(s): c2012.234
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is in verband met huiselijk geweld in een centrum voor ambulante forensische psychiatrie behandeld door een gz-psycholoog en een psychotherapeut. Toen de behandeling dreigde te stagneren zijn twee zgn. spiegelgesprekken gehouden. Verweerster, psychotherapeute, was lid van het spiegelteam en gespreksleidster. Klaagster verwijt verweerster dat zij: 1. Onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s heeft laten lopen 2)verkeerde diagnoses bij klaagster en haar partner heeft gesteld 3) heeft nagelaten de leden van het spiegelteam aan klaagster voor te stellen 4)procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de WGBO. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verklaart het beroep van klaagster gegrond voor zover de psychotherapeute in het bijzijn van de echtgenoot van klaagster een diagnose heeft genoemd die de collega’s van klaagster aan haar hadden toegekend. Zonder na te vragen of de echtgenoot van klaagster van die diagnose op de hoogte was en zonder te vragen om toestemming van klaagster is dat onzorgvuldig. De psychotherapeute wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C 2012.234 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., psychotherapeute, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.H. Gielen, advocaat te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 21 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te D. tegen C. - hierna de psychotherapeute - een klacht ingediend. Bij beslissing van 10 april 2012, onder nummer 2010-184a, heeft dat College de klacht ongegrond verklaard en afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychotherapeute heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 23 mei 2013, waar zijn verschenen klaagster en de psychotherapeute, die werd bijgestaan door mr. E.J.H. Gielen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Van de volgende feiten kan worden uitgegaan:

- De psychotherapeut is werkzaam bij “E.”, vestiging D.. E. is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en voorts een erkend behandelinstituut voor huiselijk geweld.

- In de periode van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2009 is klaagster behandeld door de gz-psycholoog F., werkzaam bij “E.” in verband met huiselijk geweld. De echtgenoot van klaagster was onder behandeling van de psychotherapeut G. van E.. Er is een behandelplan voor klaagster opgesteld gedateerd 26 maart 2008.

- Naast ongeveer 40 individuele gesprekken tussen klaagster en de gz-psycholoog F. heeft een aantal 4-gesprekken (klaagster en de gz-psycholoog F. samen met de echtgenoot van klaagster en de psychotherapeut G.) plaatsgevonden en een tweetal spiegelgesprekken.

- Het spiegelteam is een team van gz-psychologen/psychotherapeuten en systeemtherapeuten. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars, in casu de gz-psycholoog F. en de psychotherapeut, te adviseren over mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. De behandelaar blijft verantwoordelijk voor de behandeling. De psychotherapeut maakte deel uit van het spiegelteam.

- Naar aanleiding van de eerste gezamenlijke gesprekken, zijn klaagster en haar echtgenoot apart van elkaar gaan wonen met een bezoekregeling voor de kinderen. Na het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 is klaagster weer gaan samenwonen met haar echtgenoot. Op 9 januari 2009 heeft de echtgenoot van klaagster het huis weer verlaten.

- De spiegelgesprekken hebben plaats gevonden op 11 november 2008 en op

18 januari 2009. Tijdens deze gesprekken was de psychotherapeut als lid van het spiegelteam de gespreksleider in het gesprek tussen de behandelend gz-psycholoog en klaagster. Zij stond in contact met de overige leden van het spiegelteam, die plaatshadden achter een eenzijdig doorzichtige spiegel. Op die wijze konden zij het gesprek volgen en konden zij, via de psychotherapeut vragen inbrengen in het gesprek.

- Naar aanleiding van het gesprek heeft het spiegelteam geconcludeerd dat voorzetting van de behandelrelatie op dat moment niet zinvol was en is geadviseerd om de behandelingsrelatie op te schorten tot het moment dat er wederom een gezamenlijke behandeling van klaagster en haar echtgenoot kon plaatsvinden.

- In een gesprek op 9 december 2008 van klaagster met de gz-psycholoog en de behandelend psychotherapeut van de echtgenoot van klaagster is de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis genoemd. Bij brief van 17 september 2009 heeft H., klinisch psycholoog, op verzoek van klaagster verklaard dat hij bij haar geen persoonlijkheidsstoornis in de zin van de DSM heeft kunnen vaststellen.

3. De klacht

Klager verwijt de psychotherapeut kort samengevat dat zij:

1. onvoldoende de ernst van de situatie van huiselijk geweld waarin klaagster en haar kinderen leefden heeft onderkend, daardoor niet de juiste hulp heeft geboden en daarmee klaagster en haar kinderen onnodige veiligheidsrisico’s heeft laten lopen,

2. verkeerde diagnoses bij klaagster en haar partner heeft gesteld

3. heeft nagelaten de leden van het spiegelteam aan klaagster voor te stellen en

4. procedurele fouten heeft gemaakt in strijd met de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).

4. Het standpunt van de psychotherapeut

Primair stelt de psychotherapeut dat haar handelen of nalaten niet valt binnen de reikwijdte van het begrip individuele gezondheidszorg en dus niet binnen de reikwijdte van de Wet BIG. Subsidiair wordt gesteld dat er geen sprake is van schending van een tuchtnorm, zoals omschreven in artikel 47 van de Wet BIG.

5. De beoordeling

De psychotherapeut heeft deel uitgemaakt van het spiegelteam dat zich met de behandeling van klaagster heeft bemoeid. Een spiegelgesprek heeft als doel de behandelaars te adviseren over een mogelijke aanpak van de problematiek, indien een behandeling dreigt te stagneren. Als lid van het spiegelteam heeft de psychotherapeut de behandelaars van klaagster en haar echtgenoot geadviseerd en in die hoedanigheid heeft zij zich met de behandeling van klaagster bemoeid. Dit handelen staat in verband met de individuele gezondheidszorg en valt daarmee onder de reikwijdte van de Wet BIG. Klaagster is derhalve ontvankelijk in haar klacht.

Het College heeft geen aanwijzingen dat de psychotherapeut, in haar hoedanigheid van lid van het spiegelteam, heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij behoorde te betrachten ten opzichte van klaagster dan wel dat er sprake is geweest van enig verwijtbaar handelen of nalaten in de zin van de Wet BIG. Het College tekent daarbij nog aan dat het derde onderdeel van de klacht door de psychotherapeut nadrukkelijk is weersproken en het College dien ten gevolge niet heeft kunnen vaststellen dat klaagster niet aan de leden van het spiegelteam is voorgesteld. Het College verwijst tenslotte naar de overwegingen in de uitspraak in de klacht 2009 O 13c en hetgeen het Centraal College heeft overwogen in de uitspraak in hoger beroep van

1 september 2011. De klacht wordt derhalve als ongegrond afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten:

3.1 De psychotherapeute is werkzaam bij E., vestiging D.. E. is een centrum voor ambulante forensische psychiatrie en voorts een behandelinstituut voor huiselijk geweld.

3.2 In de periode van 4 december 2007 tot en met 13 januari 2009 is klaagster behandeld door gezondheidszorg-psycholoog F. (hierna F.), werkzaam bij E., in verband met huiselijk geweld. De echtgenoot van klaagster was onder behandeling van psychotherapeut de heer G. (hierna G.), eveneens werkzaam bij E..

3.3 Op 11 november 2008 en 13 januari 2009 hebben spiegelgesprekken plaatsgevonden. Dergelijke gesprekken hebben tot doel de behandelaar(s) te adviseren over de mogelijke aanpak van de problematiek wanneer een behandeling dreigt te stagneren. Bij de gesprekken op genoemde data waren klaagster en F., de echtgenoot van klaagster en G. alsmede drie leden van het spiegelteam, onder wie de psychotherapeute, aanwezig. De psychotherapeute zat in de kamer bij klaagster, haar echtgenoot en de twee behandelaars; de andere twee leden van het spiegelteam zaten achter de spiegel (one-way-screen) waar doorheen zij de aanwezigen in de kamer wel, maar omgekeerd de laatsten de teamleden achter de spiegel niet konden zien.

3.4 Naar aanleiding van het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 en na overleg binnen het spiegelteam waarbij de beide behandelaars aanwezig waren, heeft de psychotherapeute klaagster in kennis gesteld van het advies dat in dat overleg tot stand was gekomen, kort gezegd inhoudende dat voorzetting van de behandelrelatie van klaagster met F. op dat moment niet zinvol was en dat de behandeling gestaakt zou moeten worden.

3.5 F. en het vestigingshoofd van E., I. (hierna I.), tevens lid van het spiegelteam, hebben een brief, gedateerd 14 januari 2009, gezonden aan klaagster. Per gelijke post is dezelfde brief aan de echtgenoot van klaagster gezonden. In de brief is onder meer opgenomen:

“Zoals gisteren telefonisch besproken stuur ik hierbij de conclusies en ons advies naar aanleiding van de bijeenkomst van het spiegelteam d.d. 13 januari 2009.

(…)

Naar aanleiding van de bijeenkomst werd de volgende conclusie besproken:

Wij zien dat er sprake is van twee werkelijkheden, er is een groot verschil in beleving. Naar ons idee wisselt het wie, wanneer dader en/of slachtoffer is. Dit lijkt door elkaar te lopen.

Bij J. zien we dat hij moeite heeft met het omgaan met boosheid en agressie.

K. is/wordt angstig en zij ervaart dit op heftige wijze. Zoals eerder genoemd zien wij aanwijzingen voor een borderline persoonlijkheidsorganisatie. Dit noemen wij niet als “etiket” echter wij zien dit als een kwetsbaarheid waarbij wij het positief vinden dat jij op zoek bent naar hulp voor jezelf.

(Hierna heb je de kamer verlaten).”

3.6 In een gesprek op 9 december 2008 van klaagster met F. en G. was klaagster meegedeeld dat haar de diagnose borderline persoonlijkheidsstoornis wordt toegekend.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster heeft aangevoerd dat het Regionaal Tuchtcollege de volgende klachtonderdelen ten onrechte niet in de beoordeling van zijn uitspraak heeft meegenomen. De psychotherapeute heeft aan het einde van het eerste spiegelgesprek zelfstandig en eenzijdig de behandelrelatie tussen klaagster en F., stopgezet (grief A). De psychotherapeute heeft in het tweede spiegelgesprek ten overstaan van klaagster en de andere aanwezigen, onder wie de echtgenoot van klaagster, mondeling een onjuiste diagnose ‘borderline persoonlijkheidsstoornis’ genoemd (grief B). Klaagster is niet geïnformeerd geweest over het aantal deelnemers aan het tweede spiegelgesprek, hun namen en hun functies (grief C).

4.2 De psychotherapeute heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

Inleiding

4.3. Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychotherapeute nader toegelicht op welke wijze spiegelgesprekken bij de instelling alwaar zij werkzaam is plaatsvinden. Een deel van deze toelichting is hierboven onder 3. de feiten al verwerkt. Zij heeft verklaard dat het spiegelteam bestaat uit vier leden. Onderling wordt afgesproken wie gespreksleider is. Na een voorstelronde bij aanvang van het spiegelgesprek neemt de gespreksleider samen met de cliënten en hun behandelaars plaats voor de spiegel. De overige leden nemen plaats achter de spiegel, die eenzijdig doorzichtig is. De gespreksleider interviewt de cliënten en hun behandelaars. De leden van het spiegelteam kunnen vragen stellen aan de personen voor de spiegel via de gespreksleider. Na afloop van het gesprek trekt het spiegelteam, inclusief behandelaars van cliënten, zich terug voor beraad. De behandelaars zijn aanwezig bij de totstandkoming van het advies dat door het spiegelteam geformuleerd wordt. Dit advies wordt vervolgens door de gespreksleider, in aanwezigheid van het spiegelteam en de behandelaars, aan de cliënten gecommuniceerd.

De psychotherapeute heeft voorts verklaard dat zij tijdens de spiegelgesprekken op

11 november 2008 en 13 januari 2009 gespreksleidster was en dat één lid van het spiegelteam bij beide gesprekken vanwege ziekte afwezig was. Klaagster heeft de toelichting van de psychotherapeute niet weersproken, zodat de door de psychotherapeute beschreven algemene gang van zaken tijdens de spiegelgesprekken als uitgangspunt zal worden genomen.

Grief A

4.4 Op de terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychotherapeute verklaard dat het spiegelteam na het eerste spiegelgesprek op 11 november 2008 in aanwezigheid van de behandelaars van klaagster en haar echtgenoot heeft besloten te adviseren de behandeling van klaagster op te schorten. Volgens de psychotherapeute waren de beide behandelaars bij de formulering van het advies betrokken. De psychotherapeute heeft het advies, als gesprekleidster, in aanwezigheid van het spiegelteam aan klaagster en haar echtgenoot en hun beider behandelaars meegedeeld. De verklaring van de psychotherapeute komt overeen met de toelichting die zij heeft gegeven op de algemene gang van zaken van spiegelgesprekken bij haar instelling. Derhalve gaat het Centraal Tuchtcollege ervan uit dat F. aanwezig is geweest bij de totstandkoming van het advies en dat zij dus daarvan op de hoogte is geweest voordat dit aan klaagster en haar echtgenoot werd meegedeeld. Dat F. van dit advies schrok omdat zij ten tijde van het meedelen daarvan half opstond en verbaasd leek, zoals klaagster stelt, berust op een interpretatie van klaagster waaraan echter niet de conclusie kan worden verbonden dat F. niet van het advies afwist. Het advies tot het opschorten van de behandeling van klaagster betreft een binnen het spiegelteam in aanwezigheid van de beide behandelaars tot stand gekomen advies, waarvan de psychotherapeute slechts de boodschapper is geweest. Het was vervolgens aan F. als de behandelaarster van klaagster om feitelijk uitvoering te geven aan dat advies, hetgeen zij ook heeft gedaan. Gelet op het voorgaande kan niet worden geoordeeld dat de psychotherapeute zelfstandig en eenzijdig de behandelrelatie tussen klaagster en haar behandelend gz-psycholoog heeft stopgezet. Grief A faalt dan ook.

Grief B

4.5 Ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege heeft de psychotherapeute verklaard dat zij aan het einde van het tweede spiegelgesprek op 13 januari 2009 heeft gezegd dat het spiegelteam en de behandelaars twee werkelijkheden zien, dat daarbij is genoemd wat men bij meneer en wat men bij mevrouw ziet en dat men denkt aan een borderline persoonlijkheidsorganisatie c.q. trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis bij mevrouw. Volgens de psychotherapeute putte zij uit informatie uit het spiegelgesprek en uit informatie die eerder door F. met klaagster besproken was. Het Centraal Tuchtcollege stelt vast dat de verklaring van de psychotherapeute wordt bevestigd door de inhoud van de brief van 14 januari 2009 van F. en I., zoals hierboven weergegeven onder ‘de feiten’ bij overweging 3.7.

4.6 Op basis van de verklaring van de psychotherapeute ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege, dient er thans vanuit te worden gegaan dat de psychotherapeute aan het einde van het tweede spiegelgesprek heeft gezegd dat men bij klaagster denkt aan een borderline persoonlijkheidsorganisatie c.q. trekken van een borderline persoonlijkheidsstoornis. Dienaangaande overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Het advies is tot stand gekomen onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van het spiegelteam en kennelijk ook de behandelaars. Dit maakt echter geen verschil voor de eigen verantwoordelijkheid van betrokkenen, te beoordelen hetzij vanuit de specifieke positie en rol als lid van het spiegelteam, hetzij vanuit de positie en rol van behandelaar. De psychotherapeute droeg als lid van het spiegelteam en als gespreksleidster een eigen verantwoordelijkheid voor het overbrengen van het advies aan klaagster. Klaagster verwijt de psychotherapeute dat zij heeft vermeld dat aan klaagster de diagnose borderline persoonlijkheidsorganisatie werd toegekend èn dat zij deze vermelding heeft gedaan in aanwezigheid van haar echtgenoot. Deze klacht is gegrond. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had de psychotherapeute voorafgaande aan het overbrengen van het advies dienen na te gaan of zij melding kon maken van de diagnose borderline persoonlijkheidsorganisatie die door haar collega’s aan klaagster werd toegekend. Daarbij had zij bij de collega’s moeten verifiëren of de echtgenoot van klaagster van die diagnose op de hoogte was. Tevens had zij moeten nagaan of klaagster toestemming wilde geven voor het melding maken daarvan in zijn aanwezigheid. Gesteld noch gebleken is dat zij dat heeft gedaan. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege is dat in het licht van de op de psychotherapeute rustende geheimhoudingsplicht (artikel 7: 457 lid 1 BW) onzorgvuldig. Dit geldt temeer daar het tweede spiegelgesprek, blijkens voornoemde brief van 14 januari 2009, tot doel had de veiligheid van de kinderen en de ouders te bespreken vanwege de oplopende spanningen in de relatie. Grief B treft doel.

Grief C

4.7 Partijen verschillen van mening over de vraag of de leden van het spiegelteam voor het tweede spiegelgesprek aan klaagster zijn voorgesteld. Klaagster heeft ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege verklaard dat zij voorafgaande aan het eerste spiegelgesprek met de aanwezigen handen heeft geschud. Er kan dan ook van worden uitgegaan dat de voorstelronde direct voorafgaande aan het eerste spiegelgesprek heeft plaatsgevonden, welke gang van zaken ook het meest voor de hand ligt. Ten aanzien van het tweede gesprek heeft de psychotherapeute verklaard dat zij niet meer weet of zij de aanwezigen heeft voorgesteld. Zij acht mogelijk dat zij gedacht heeft dat het voorstellen achterwege kon blijven omdat het dezelfde personen betrof als bij het eerste spiegelgesprek. Deze personen waren al bij klaagster bekend, aldus de psychotherapeute. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt als volgt. Zelfs indien ervan wordt uitgegaan dat de voorstelronde tijdens het tweede gesprek niet heeft plaatsgevonden, dan is dat incorrect, maar niet zodanig ernstig dat de psychotherapeute daarvan een tuchtrechtelijk verwijt moet worden gemaakt. Daaraan wordt nog het volgende toegevoegd. Indien, anders dan bij het eerste gesprek, nu het voorstellen achterwege is gebleven, had klaagster ook zelf het initiatief kunnen nemen door te vragen naar de namen en de functies van de aanwezigen. Dat heeft zij kennelijk niet gedaan en daarmee heeft zij de indruk gewekt tegen de gang van zaken geen, althans geen wezenlijk bezwaar te hebben. Grief C treft geen doel.

4.8 Grief B en de daarin besproken klacht zijn dus gegrond. De psychotherapeute is tekort geschoten in de zorgvuldigheid die zij als beroepsbeoefenaar jegens klaagster had behoren te betrachten. Het Centraal Tuchtcollege acht deze tekortkoming van dien aard en zo ernstig dat de psychotherapeute ter zake een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing hiervoor passend.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep voor zover daarbij de hierboven in grief B beschreven klacht ongegrond is verklaard;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond;

legt de psychotherapeute de maatregel van waarschuwing op;

verwerpt het beroep voor het overige.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

prof. mr. J. Legemaate, leden juristen, drs. E.D. Berkvens en drs. M.A.J. Hagenaars, leden beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.