ECLI:NL:TGZCTG:2013:46 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.057
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:46 |
---|---|
Datum uitspraak: | 13-08-2013 |
Datum publicatie: | 13-08-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.057 |
Onderwerp: | Onvoldoende informatie |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verwijt bedrijfsarts dat deze onvoldoende zorg heeft betracht om zijn onafhankelijkheid te bewaren en te voorkomen dat het dreigende arbeidsgeschil zou gaan escaleren. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Het Centraal Tuchtcollege verklaart de klacht deels gegrond ter zake het nalaten actie te ondernemen ter zake van de gebrekkige vertrouwensrelatie, schending van het beroepsgeheim en het niet gelijkelijk verstrekken van informatie aan werkgever en klager en legt de bedrijfsarts een waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.057 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. A.B. Noordhof, advocaat te Eindhoven
tegen
C., bedrijfsarts, wonende te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 22 december 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van
12 december 2011 , onder nummer 10195 heeft dat College de klacht afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 14 mei 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door mr. Noordhof voornoemd, en verweerder, bijgestaan door mr. Apperloo voornoemd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende feiten en overwegingen ten grondslag gelegd.
“ 2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Sedert 2007 is verweerder als bedrijfsarts werkzaam voor de gemeente, alwaar klager werkzaam is. Tussen 20 januari 2010 en 9 september 2010 heeft verweerder als bedrijfsarts bemoeienis gehad met klager, die zich op 18 januari 2010 had ziek gemeld wegens rugklachten met daarbij de mededeling dat er problemen met de werkgever waren. Na spreekuurcontacten op 27 januari, 1 februari, 11 februari (telefonisch) en 1 maart 2010 heeft klager een deskundigenoordeel aan het UWV gevraagd. De verzekeringsgeneeskundige rapportage d.d. 31 maart 2010 bevat de conclusie: “Cliënt is per geschildatum 17 februari 2010 niet geschikt te achten voor het eigen werk”. In een brief van 14 april 2010 aan de werkgever heeft klager het vertrouwen in verweerder opgezegd. Op 26 april 2010 heeft tussen klager, diens echtgenote en verweerder een gesprek plaatsgevonden, dat in een grimmige sfeer verliep. De werkgever heeft vervolgens een collega-bedrijfsarts ingeschakeld, met wie klager eenmalig, op 6 mei 2010, een gesprek heeft gehad. De conclusie van deze collega kwam overeen met die van verweerder, namelijk dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of gebrek. Klager heeft zich opnieuw tot het UWV gewend voor een deskundigenoordeel. In de verzekeringsgeneeskundige rapportage van 15 juli 2010 concludeert het UWV : “Er is geen sprake meer van ongeschiktheid tot arbeid wegens ziekte of gebrek”. Op 11 augustus 2010 heeft klager zich wederom ziek gemeld, waarna hij op 13 augustus 2010 door verweerder is gezien. De beslissing tot hervatting is toen twee weken uitgesteld. Klager heeft zich op 30 augustus 2010 wederom ziek gemeld. Op 3 september 2010 is klager op verzoek van de werkgever door verweerder gezien. Doordat klager het gesprek wilde opnemen en verweerder daartegen bezwaar had, verliep het gesprek in een negatieve sfeer. Daarna is geen contact meer tussen partijen geweest.
3. Het standpunt van klager en de klacht
Zakelijk weergegeven verwijt klager verweerder het navolgende:
1. machtsmisbruik als medicus;
2. het schenden van het beroepsgeheim door de rapportage van het UWV zonder klagers toestemming aan de werkgever te geven en door medisch vertrouwelijke informatie naar buiten te brengen;
3. negatieve informatie wel aan de werkgever, maar niet aan klager verschaffen; 4. valse beschuldigingen aan de werkgever afleggen om strafontslag van klager
te bewerkstelligen;
5. het willens en wetens negeren van de adviezen van het UWV;
6. uitlokking om op die manier strafontslag te bewerkstelligen;
7. de werkgever adviseren om salarisbetalingen te staken;
8. psychische terreur uitoefenen door te dreigen met werkweigering en
strafontslag;
9. het volgen van de werkgever en niet luisteren naar klager;
10. dezelfde advocaat raadplegen als de werkgever;
11. adviseren om klager ‘terug te duwen’ bij een manager, bij wie alle problemen
zijn begonnen;
12. het zich zonder toestemming van klager toe eigenen van het tweede UWV dossier;
13. het niet informeren van de werkgever over het bestaan van een tweede UWV onderzoek;
14. het niet adviseren van de werkgever de bedreigingen met strafontslag te staken;
15. in het contact met de huisarts niet praten over de ziekte van klager, maar over
diens strafontslag;
16. afspraken niet nakomen en verkeerde diagnoses stellen;
17. laster, ten onrechte melden dat klager de afspraken niet is nagekomen;
Klager voert aan dat deze klachten binnen een tijdsbestek spelen, waarin het wederzijdse vertrouwen was opgezegd.
Kort en zakelijk weergegeven stelt klager ter toelichting van voormelde klachten als volgt.
De kern van de klacht is dat verweerder onvoldoende zorg heeft betracht om zijn onafhankelijkheid te bewaren en te voorkomen dat het dreigende arbeidsgeschil zou gaan escaleren.
Ad klachten 1 en 11: op 13 augustus 2010 moest klager onder dreiging van werkweigering en strafontslag gezien worden door verweerder, terwijl over en weer het vertrouwen was opgezegd. Hoewel verweerder direct en actief betrokken was bij de strafontslagdreiging, heeft hij geen moment afgezien van het onderzoek. De werkzaamheden werden wel twee weken opgeschort, maar daarna moest klager weer aan het werk zonder door verweerder te zijn gezien. Klager moest het maar uitzoeken bij het UWV.
Over de werkzaamheden waarvoor klager geschikt zou zijn volgens het spreekuurverslag van 3 september is geen enkel overleg geweest. De werkzaamheden pasten geheel niet bij de opleiding en ervaring van klager. Verweerder wist dat het verrichten van die werkzaamheden tot problemen zou leiden omdat het moest gebeuren onder leiding van de manager, wiens functioneren aanleiding tot alle bestaande problemen had gegeven.
Ad klacht 2: In een gesprek met de gemeente secretaris en een ambtenaar van personeelszaken werd door dezen aan klager medegedeeld dat zij het volledige eerste second-opinion verslag van het UWV hadden gelezen en daarvan zelfs een kopie in hun bezit hadden. Het kan niet anders dan dat verweerder hen dat heeft overhandigd.
De brief van de gemeente van 28 september 2010 wordt gedomineerd door verklaringen van verweerder, die alle in de negatieve sfeer liggen en wel zodanig dat dit heeft geleid tot het voornemen van strafontslag. Met een aantal verklaringen heeft verweerder ‘uit de
spreekkamer geklapt’.
Ad klachten 3, 4, 5, 6 en 7: In het spreekuurresultaat van 26 april 2010 staat niets van wat klager en zijn echtgenote hebben ervaren tijdens het gesprek op die datum. Verweerder bagatelliseerde het UWV deskundigenonderzoek en liet zich negatief over dat onderzoek en een re-integratietraject uit. Ieder keer als klager het over re-integratie, belastbaarheid of tweede spoor had dan ging verweerder daar niet in mee. Verweerder vond dat klager de twee weken na 13 augustus 2010 arbeidsongeschikt was vanwege gewijzigde omstandigheden. Niet duidelijk was wat verweerder daarmee bedoelde. Het gevolg is geweest dat klager eerst wel, maar later geen salaris over die twee weken kreeg uitbetaald, omdat klager niet ziek zou zijn en/of verweerder gechanteerd en bedreigd zou hebben. Als logisch gevolg meldde klager zich op 30 augustus 2010 weer ziek. In het spreekuurresultaat van 3 september 2010 staat dat klager geschikt is voor werk bij welzijn en onderwijs voor lichte administratieve taken, echter zonder piekbelasting. Hoe kan verweerder bepalen wat voor klager piekbelasting is.
Eerst in de brief van 28 september 2010 van de gemeente werd klager medegedeeld dat verweerder had opgemerkt dat klager hem had getracht te chanteren en in feite ook bedreigd had. Klager weet echter niet dat hij dat gedaan heeft en trekt zich deze beschuldiging zeer aan. De verhalen van verweerder naar klager toe zijn anders dan naar de werkgever. Zelfs als iets zou zijn voorgevallen, had verweerder dat niet aan de werkgever mogen melden. Klager acht dat schending van de geheimhoudingsplicht.
Ad klacht 8: Op 3 september 2010 heeft verweerder in het kader van het geschil over het al dan niet gebruik maken van audio apparatuur klager er op gewezen dat het weigeren van een medisch onderzoek zou leiden tot een sanctie wegens werkweigering.
Ad klacht 9: Verweerder heeft de uitlatingen en beschuldigingen over klager alleen maar gedaan met het doel klager een hak te zetten en zijn broodheer te bevredigen. Verweerder conformeerde zich steeds aan wat de werkgever wenste.
Ad klacht 10: Toen klager protest aantekende tegen de afspraak op 13 augustus 2010 bij verweerder, werd zelfs de advocaat van de werkgever in de zaak betrokken. Op
3 september 2010 liepen de gemoederen zo hoog op dat besloten werd de wederzijdse advocaten te raadplegen. Voor verweerder werd de advocaat van de gemeente gebeld.
Ad klacht 12: Om de tweede second-opinion te mogen inzien had verweerder na het opzeggen van het wederzijds vertrouwen eerst de schriftelijke toestemming van klager moeten hebben. Die heeft verweerder niet gehad. Klager gaat er van uit dat verweerder die tweede second-opinion rechtstreeks van de gemeente heeft ontvangen, omdat dat het postadres van de bedrijfsartsen is. Verweerder heeft de volledige UWV brief uit de kast van zijn enige collega, die op dat moment aan klager was toegewezen, gevist.
Ad klacht 13: In de brief van de gemeente van 28 september 2010 staat: “U heeft evenwel ook geen second-opinion aangevraagd op grond waarvan op dat moment de bezoldiging werd gestaakt”. Op 13 augustus 2010 en 3 september 2010 hebben klager en zijn echtgenote meerdere vragen aan verweerder gesteld over de tweede second-opinion. Deze zaken werden door verweerder afgedaan als niet aan de orde zijnde. Ook in de brief van 10 september 2010 heeft klager nog zaken aangegeven over het tweede UWV onderzoek.
Ad klachten 15 en 16: Aan het eind van het gesprek op 3 september 2010 werd door de echtgenote van klager om het gespreksverslag gevraagd. Dit zou per email aan klager worden gezonden. Ook werd door de echtgenote nog een schriftelijk verzoek ingediend om de gespreksverslagen van de laatste 5 sessies aan klager te verstrekken. Tot op heden heeft klager geen reactie gehad. Klager heeft aan het eind van het gesprek ook nog een machtiging getekend opdat verweerder informatie kon inwinnen bij de huisarts. Verweerder heeft echter de huisarts gebeld om te zeggen dat klager strafontslag zou krijgen als hij zijn werkzaamheden niet zou aanvangen. De huisarts is enorm geschrokken. Het was ook fatsoenlijk geweest als verweerder de huisarts er van op de hoogte had gesteld dat het vertrouwen in elkaar was opgezegd. Nadat klager de huisarts had gesproken heeft hij direct de machtiging ingetrokken.
Ad klacht 17: In de brief van de gemeente van 28 september 2010 staat dat klager bij herhaling heeft geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken. Het is juist dat het bezoek aan verweerder nimmer zonder slag of stoot is gegaan. Het is echter perse niet waar dat klager heeft geweigerd de bedrijfsarts te bezoeken. De echtgenote van klager kan dat bevestigen. Klager beschouwt die uitspraak als pure laster te meer omdat de werkgever dit tot ernstig verzwarend plichtsverzuim rekent, mede waardoor klager op 15 december 2010 is ontslagen.
Ook is klager in die brief verweten dat hij verweerder onheus behandeld heeft en onwelvoeglijk taalgebruik heeft gebezigd. Het gesprek op 13 augustus 2010 was vol wantrouwen en grimmig en op 3 september 2010 liepen de gemoederen hoog op, maar uit niets blijkt dat klager onwelvoeglijke taal heeft gebruikt, verweerder heeft trachten te chanteren dan wel hem heeft bedreigd.
Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de praktische gang van zaken bij ziekteverzuim geschetst en als verweer -kort en zakelijk weergegeven - het navolgende naar voren gebracht.
Verweerder heeft zijn geheimhoudingsplicht jegens klager niet geschonden. Verweerder heeft nimmer het volledige UWV rapport aan de werkgever overhandigd. UWV heeft de stukken tweemaal naar het adres van de werkgever gestuurd. Deze stukken zijn door de postkamer geopend en door de werkgever doorgestuurd naar de bedrijfsarts. Deze gebeurtenissen hebben niet met het handelen of nalaten van verweerder van doen.
Verweerder betwist dat hij ooit het vertrouwen in klager heeft opgezegd. Verweerder heeft zich wel door klager beledigd en geïntimideerd gevoeld. Omdat duidelijk was dat de vertrouwensrelatie tussen klager en verweerder geschonden was, heeft verweerder op 6 september 2010 aan de gemeente verzocht klager bij een andere bedrijfsarts onder te brengen.
Verweerder acht de verwijten van klager volledig onterecht en betwist deze stuk voor stuk. Verweerder heeft zijn taak altijd zorgvuldig, vakbekwaam en in overeenstemming met de daarvoor geldende eisen uitgevoerd. Klager wekt de indruk dat hij de taken van de werkgever en die van de bedrijfsarts met elkaar verwart. Verweerder is niet door de werkgever op de hoogte gesteld van de inhoudelijk acties tegen klager. Verweerder heeft de werkgever niet geadviseerd om de loonbetalingen te
staken of op te schorten. De bedrijfsarts heeft een ondersteunende en adviserende taak en zorgt voor de probleemanalyse, maar de werkgever zorgt in samenspraak met de werknemer voor een Plan van Aanpak. Nu klager niet arbeidsongeschikt werd geacht, zijn klager en zijn werkgever nooit aan het stadium van het tweede spoor toe gekomen. Verweerder heeft zich beperkt tot een medisch oordeel en de werkgever niet ongeoorloofd beïnvloed. Evenmin heeft verweerder zich bemoeid met het management van de werkgever. Juist omdat verweerder een onafhankelijk oordeel velt, is hij in deze zaak niet tot het oordeel gekomen dat klager arbeidsongeschikt was wegens ziekte en/of gebrek. Klager had een fors arbeidsconflict met zijn werkgever, waardoor hij na enige tijd gezondheidsklachten kreeg. Conform de landelijke richtlijn van bedrijfsartsen worden arbeidsconflict gerelateerde klachten niet aangemerkt als arbeidsongeschiktheid wegens ziekte en/of gebrek. Conform de STECR richtlijn is dan sprake van een zogeheten C situatie. Kenmerkend is dat de klachten meestal zijn ontstaan direct aansluitend aan een recent conflict.
Op 3 september 2010 heeft verweerder met machtiging van klager gebeld met de huisartsenpraktijk en kort verslag gedaan van de ontstane situatie. Op 9 september 2010 heeft de huisarts verweerder gebeld en niet andersom.
Verweerder heeft de advocaat van de gemeente nimmer over deze kwestie gesproken.
Na de brief van 6 september 2010 aan de gemeente heeft verweerder geen contact en/of bemoeienis meer met de gemeente over klager gehad. Verweerder was dan ook niet op de hoogte van de verdere arbeidsrechtelijke verwikkelingen tussen klager en de gemeente. De brief van 28 september 2010 kent verweerder niet. Het medisch dossier van verweerder betreffende klager is op 9 september 2010 gesloten.
Een officiële brief met een verzoek om inzage in het dossier heeft verweerder nooit bereikt. Klager had dat verzoek te allen tijde aan verweerder kunnen doen.
In het tweede deskundigenoordeel van het UWV wordt melding gemaakt van een recidief uitval bij tewerkstelling binnen de E.. Daarom heeft verweerder de gemeente geadviseerd om klager conform het advies van het UWV werkzaamheden aan te bieden buiten het werkveld van de E..
5. De overwegingen van het college
Vooropgesteld wordt dat de lezingen over de verschillende gebeurtenissen en ook de appreciatie daarvan bij klager en verweerder niet overeenstemmen. Er is sprake van een hoog welles-nietes gehalte.
Duidelijk is dat klager - gelet op zijn klachten, die met name het gevolg waren van de conflictsituatie met de werkgever – de mening is toegedaan dat hij arbeidsongeschikt was en als zodanig ook beoordeeld diende te worden.
Verweerder heeft klager op een juiste wijze conform de STECR richtlijnen beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat klager niet arbeidsongeschikt was wegens ziekte en/of gebrek.
Verweerder heeft klager niet alleen eenmalig door een collega-bedrijfsarts laten onderzoeken, maar klager ook gewezen op een door het UWV uit te voeren second-opinion. De collega kwam tot dezelfde conclusie als verweerder.
Verweerder heeft op 13 augustus 2010 de werkhervatting voor twee weken aangehouden, in de veronderstelling dat klager vanwege andere omstandigheden in die tijd arbeidsongeschikt was. Niet valt in te zien dat verweerder kan worden verweten welke gevolgen daaraan door de werkgever worden verbonden.
Niet is gebleken dat verweerder met het beleid en/of management van de werkgever ook maar iets van doen had. Van enige beïnvloeding van dat beleid en/of management is evenmin gebleken. De stelling dat verweerder gebruik zou hebben gemaakt van dezelfde advocaat als de werkgever is niet nader onderbouwd.
Ten tijde van het gesprek op 13 augustus 2010 heeft verweerder klager wederom gewezen op de mogelijkheid van een second-opinion.
Toen verweerder op 3 september 2010 tot de conclusie kwam dat de vertrouwens-relatie zozeer geschonden was, dat van een verder gaan met klager geen sprake kon zijn, heeft verweerder de werkgever daarvan gemotiveerd in kennis gesteld. Welke conclusies de werkgever daaruit trekt en wat de werkgever daarmee doet, valt verweerder niet aan te rekenen.
Over de wijze van bejegening staan de standpunten ook lijnrecht tegenover elkaar. Wel is komen vast te staan, mede door de verklaring van getuige, dat de gesprekken op 26 april 2010 en 3 september 2010 in een van beide kanten grimmige en onaangename sfeer verliepen. Dat er sprake zou zijn geweest van onwelvoeglijk taalgebruik is niet komen vast te staan. Het gesprek op 26 april 2010 heeft geleid tot een beoordeling door de collega-bedrijfsarts en het gesprek van 3 september 2010 heeft geleid tot een einde van de relatie.
Voorts zijn naar het oordeel van het college geen feiten en/of omstandigheden vast komen te staan die de conclusie zouden rechtvaardigen dat te dezen sprake zou zijn geweest van machtsmisbruik, uitlokking om strafontslag te veroorzaken, advies om salarisbetaling te staken, psychische terreur en het naar buiten brengen van medische informatie.
Duidelijk is geworden dat de stukken van het UWV niet door toedoen van verweerder bij de gemeente terecht zijn gekomen. Het UWV heeft de stukken aan het adres van de gemeente ter attentie van de bedrijfsarts gestuurd. Dat de postkamer de stukken opent en deze vervolgens worden doorgestuurd naar verweerder, kan verweerder niet worden tegengeworpen.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het college van oordeel dat de klacht op alle onderdelen ongegrond is ”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende gemotiveerd, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Met zijn beroep beoogt klager zijn klacht in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. De oorspronkelijke klacht van klager bestaat uit 17 onderdelen en komt er in de kern op neer dat verweerder onvoldoende zorg heeft betracht om zijn onafhankelijkheid te bewaren en onvoldoende heeft gedaan om te voorkomen dat het dreigende arbeidsgeschil zou gaan escaleren. Het beroep strekt ertoe dat de klacht alsnog gegrond wordt verklaard.
4.2 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege overweegt als volgt.
Verzuimbegeleiding en vertrouwen
4.4 Klager is vanaf zijn eerste ziekmelding op 18 januari 2010 tot en met
3 september 2010 steeds door verweerder als bedrijfsarts op het spreekuur gezien, met uitzondering van het spreekuur van 6 mei 2010 toen klager eenmalig is beoordeeld door een collega-bedrijfsarts.
4.5 De spreekuurcontacten die hebben plaatsgevonden tot en met 1 maart 2010 ontmoeten bij het Centraal Tuchtcollege geen bezwaren. Duidelijk is dat de contacten tussen klager en verweerder niet steeds vlot zijn verlopen, maar aanwijzingen voor een gebrek aan (onderling) vertrouwen die aan adequate verzuimbegeleiding van klager door verweerder in de weg staan zijn er niet.
4.6 Anders is het met de spreekuurcontacten na 1 maart 2010. Na ontvangst van de UWV-rapportage d.d. 31 maart 2010 die klager als second opinion had aangevraagd naar aanleiding van het advies van verweerder van 1 maart 2010, heeft klager bij brief van 14 april 2010 te kennen gegeven het vertrouwen in verweerder op te zeggen en om toekenning van een nieuwe bedrijfsarts verzocht. De conclusie van de UWV-rapportage was dat klager per 17 februari 2010 niet geschikt was te achten voor het eigen werk en week daarmee af van het eerder door verweerder afgegeven advies. In de rapportage stond voorts onder 2.2.3. Aanvullende informatie, kopje 4. Beschouwing het volgende vermeld: “ (…) Daarom moet het strikte beoordelingkader van de bedrijfsarts (volgens de STECR-richtlijn moet na een afkoelingsperiode toch gestreefd worden naar een werkhervatting) van een kritische kanttekening worden voorzien. Het actuele conflict speelt binnen de beoordeling immers wel een rol maar is zeker niet het enige aspect dat speelt bij de gezondheidsklachten van belanghebbende. Er is in onvoldoende mate rekening gehouden met de voorgeschiedenis, die was bij de bedrijfsarts dan ook niet bekend. Er lijkt sprake van een al veel langer bestaand probleem van aanpassingsproblemen binnen een snel evoluerende werkomgeving (…) ”.
4.7 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was klagers brief van
14 april 2010 na de toch al stroef verlopende spreekuurcontacten, een duidelijke en objectieve aanwijzing dat er in de behandelrelatie met klager sprake was van een gebrek aan (onderling) vertrouwen, hetgeen een belemmering kon vormen voor adequate verzuimbegeleiding van klager. Dit beeld werd nog versterkt door het UWV-rapport van 31 maart 2010 waaruit duidelijk naar voren kwam dat verweerder kennelijk in zijn spreekuurcontacten met klager niet alle relevante informatie (aangaande een zeer ingrijpende levensgebeurtenis) betreffende klagers voorgeschiedenis boven tafel had gekregen. Onder deze omstandigheden had het op de weg van verweerder gelegen om actie te ondernemen ofwel door (te trachten) het (onderlinge) vertrouwen in de behandelrelatie te herstellen, ofwel door zich terug te trekken als verzuimbegeleider en deze taak definitief aan een andere bedrijfsarts over te dragen.
4.8 Het Centraal Tuchtcollege is niet gebleken dat in de spreekuurcontacten die nadien hebben plaatsgevonden (26 april 2010, 13 augustus 2010 en 3 september 2010) het gebrek aan (onderling) vertrouwen ter sprake is gebracht, alvorens met de verzuimbegeleiding aan te vangen. De tussentijdse eenmalige overdracht van klager aan een collega-bedrijfsarts die klager op 6 mei 2010 heeft beoordeeld, acht het Centraal Tuchtcollege in dit verband onvoldoende, nu dit geen oplossing van structurele aard bood en er bovendien niet van uit kan worden gegaan dat het (onderlinge) vertrouwen zich daarna als vanzelf heeft hersteld. Door de behandelrelatie met klager - op de oude voet - te continueren zonder (te trachten) het (onderlinge) vertrouwen in de behandelrelatie te herstellen of klager definitief aan een andere bedrijfsarts over te dragen heeft verweerder naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onzorgvuldig gehandeld. In zoverre is de klacht van klager gegrond.
Beroepsgeheim
4.9 Voorts is aan de orde de vraag of verweerder zijn beroepsgeheim jegens klager heeft geschonden. Niet in geschil is dat verweerder op 6 september 2010 aan de werkgever een brief heeft gestuurd met de mededeling dat hij zich in de gesprekken met klager ernstig heeft gestoord aan klagers agressieve en intimiderende manier van benaderen en dat hij zich vooral in de laatste twee gesprekken gekwetst en gechanteerd heeft gevoeld door uitlatingen van klager en klager hierop heeft gewezen. Vaststaat voorts dat verweerder in voormelde brief heeft aangegeven dat voor hem een grens was bereikt en dat hij geen mogelijkheden zag om de werkgever nog verder op verantwoorde wijze over deze medewerker te adviseren. Het Centraal Tuchtcollege constateert dat verweerder met deze brief de werkgever inhoudelijk heeft geïnformeerd over gedrag van klager dat zich - volgens verweerder - tijdens de spreekuren van 13 augustus 2010 en 6 september 2010 heeft voorgedaan.
4.10 Verweerder is als hulpverlener gehouden aan het beroepsgeheim. Het beroepsgeheim ziet op vertrouwelijke of geheime informatie die de bedrijfsarts bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg is toevertrouwd (artikel 88 Wet BIG). Ingevolge bestendige jurisprudentie ziet het beroepsgeheim tevens op informatie die de bedrijfsarts in zijn hoedanigheid van hulpverlener is medegedeeld of waarvan hij in die hoedanigheid kennis heeft gekregen en waarvan de openbaarmaking het vertrouwen zou beschamen dat de (zieke) werknemer met het oog op zijn adviserende taak in hem moet kunnen stellen. De door verweerder in de brief van 6 september 2010 aan de werkgever verstrekte informatie over klager valt derhalve onder het beroepsgeheim. Verweerder had zich in beginsel dan ook dienen te onthouden van het doen van mededelingen daarover aan de werkgever.
4.11 Het beroepsgeheim kan door verweerder worden doorbroken wanneer dit voor de uitoefening van zijn taak noodzakelijk is met het oog op hetgeen de werkgever nodig heeft voor zijn besluitvorming in het kader van de verzuimbegeleiding en re-integratie van de (zieke) werknemer. De Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en reïntegratie (KNMG, december 2006) vermeldt in dit verband (deel B onder 3) dat de bedrijfsarts z onder toestemming van een werknemer slechts informatie aan de werkgever mag verstrekken over: “
- de werkzaamheden waartoe de werknemer nog wel of niet meer in staat is functionele
beperkingen, restmogelijkheden en implicaties voor het soort arbeid dat de werknemer nog kan verrichten;
- de verwachte duur van het verzuim;
- de mate waarin de patiënt/werknemer arbeidsongeschikt is (gebaseerd op functionele
beperkingen, restmogelijkheden en implicaties voor het soort arbeid dat de werknemer nog kan verrichten);
- de eventuele aanpassingen of werkvoorzieningen die de werkgever in het kader van de re-
integratie moet treffen. ”
4.12 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege was de aan de werkgever verstrekte informatie niet noodzakelijk in het kader van de uitvoering van verweerders adviserende taak als bedrijfsarts en was er op deze grond geen aanleiding om zijn beroepsgeheim jegens klager te doorbreken.
4.13 Ook het door verweerder gestelde agressieve en intimiderende gedrag van klager acht het Centraal Tuchtcollege geen rechtvaardiging voor het doorbreken van zijn beroepsgeheim door middel van voormelde brief. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat algemeen bekend is dat bedrijfsartsen bij de uitoefening van hun taak naar de aard van het werk en daarmee gemoeide belangen van de werknemers geconfronteerd kunnen worden met verbaal geweld en agressie van werknemers. Van een bedrijfsarts die zich met dergelijk gedrag geconfronteerd ziet, mag worden verwacht dat deze zich ten overstaan van de betrokken (zieke) werknemer professioneel blijft opstellen. Dit houdt onder meer in dat de bedrijfsarts nimmer uit het oog mag verliezen dat het informeren van de werkgever over verbaal geweld en agressief gedrag van een werknemer voor die werknemer in het uiterste geval gevolgen kan hebben in het kader van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever of zelfs voor de voortzetting van de arbeidsovereenkomst met de werknemer. Bij het informeren van de werkgever is daarbij terughoudendheid steeds geboden. Het informeren van de werkgever dient te worden beperkt tot die gevallen waarin de gedragingen van een werknemer een adequate verzuimbegeleiding door de bedrijfsarts bemoeilijken of onmogelijk maken en niet zonder dat daaraan een zorgvuldige inschatting van de aard en de ernst van het incident is voorafgegaan. Bovendien dient, indien tot informeren wordt overgegaan, de informatie, gelet op de mogelijke arbeidsrechtelijke consequenties daarvan voor de werknemer, in algemene en neutrale termen te worden overgebracht.
4.14 Duidelijk is dat adequate verzuimbegeleiding van klager door verweerder inmiddels onmogelijk was gebleken. Het Centraal Tuchtcollege wil aannemen dat verweerder alvorens zijn brief van 6 september 2010 aan de werkgever te sturen daarover - grondig - heeft nagedacht. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat verweerder op dat moment nog andere (minder vergaande) middelen ter beschikking stonden waarvan hij onvoldoende gebruik heeft gemaakt, zoals het - definitief - overdragen van de verzuimbegeleiding van klager aan de collega-bedrijfsarts. Voorts kan niet gezegd worden dat verweerder zich in zijn brief in algemene en neutrale termen over het gedrag van klager heeft uitgedrukt. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege had verweerder kunnen volstaan met de mededeling dat hij zich niet langer in staat achtte om klager adequaat te begeleiden of woorden van gelijke strekking. Het Centraal Tuchtcollege is dan ook van oordeel dat verweerder met zijn brief van 6 september 2010 het beroepsgeheim heeft geschonden en dat hem daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Gelijke informatieverstrekking
4.15 Op basis van de informatieplicht als bedoeld in artikel 7:448 Burgerlijk Wetboek dient een hulpverlener de patiënt op duidelijke wijze en desgevraagd schriftelijk in te lichten. De reeds eerdergenoemde “Code gegevensverkeer en samenwerking bij arbeidsverzuim en re-integratie” van de KNMG (2006) schrijft voor dat de bedrijfsarts de conclusies uit het onderzoek mededeelt aan de werknemer, bespreekt welke stappen moeten worden ondernomen ter bevordering van herstel en integraties, en dat hij met de werknemer bespreekt wat er aan de werkgever wordt medegedeeld (Deel B, onder 2). De code schrijft daarbij niet voor dat dit schriftelijk dient te gebeuren. In de praktijk gebeurt dit veelal wel schriftelijk. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het van belang is dat bij een verzuimbegeleidings-traject, de bedrijfsarts aan de werknemer en de werkgever dezelfde informatie verstrekt. Om die reden dient een bedrijfsarts steeds alle informatie met betrekking tot de verzuimbegeleiding van een werknemer die hij aan de werkgever verstrekt, onverkort en schriftelijk in afschrift te verstrekken aan de desbetreffende werknemer, met uitzondering van louter administratieve mededelingen. In het onderhavige geval is niet komen vast te staan dat de arts van de brief van 6 september 2010 een afschrift aan klager heeft verzonden. Hieruit volgt dat verweerder dienaangaande onvoldoende oog heeft gehad voor de positie van klager. In zoverre acht het Centraal Tuchtcollege de klacht van klager dat verweerder (negatieve) informatie wel aan werkgever, maar niet aan klager heeft verschaft, dan ook gegrond.
Vooringenomenheid, valse beschuldiging en uitlokking
4.16 Het Centraal Tuchtcollege is van vooringenomenheid van verweerder niet gebleken. Dat verweerder en de werkgever gebruik hebben gemaakt van dezelfde advocaat, zoals klager heeft gesteld, is ook in hoger beroep niet komen vast te staan. Nu de verklaringen van partijen over het gedrag waarvan klager stelt vals te zijn beschuldigd, niet eensluidend zijn, is dit gedrag niet komen vast te staan en kan het Centraal Tuchtcollege klagers klacht daarover niet beoordelen. Aanwijzingen dat verweerder op enigerlei wijze ‘een verlengstuk’ van de werkgever is geweest, zijn er niet. De klacht dat verweerder de werkgever heeft uitgelokt om strafontslag te bewerkstelligen, treft dan ook geen doel.
4.17 Voor het overige heeft de zaak het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg.
Slotsom
4.18 De slotconclusie is dat het beroep van klager gedeeltelijk doel treft. Dit betekent dat de bestreden beslissing niet in stand kan blijven voor zover de klacht daarbij in alle onderdelen ongegrond is verklaard. Het Centraal Tuchtcollege zal daartoe de beslissing vernietigen en opnieuw rechtdoende de klacht deels gegrond verklaren, als weergegeven in rechtsoverwegingen 4.4 t/m 4.16.
4.19 Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
4.20 Om redenen van het algemeen belang zal het Centraal Tuchtcollege bepalen dat onderhavige beslissing op na te noemen wijze wordt bekendgemaakt.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht deels gegrond in voege als hiervoor onder 4.4 t/m 4.16 overwogen;
legt de arts de maatregel van waarschuwing op;
verklaart de klacht voor het overige ongegrond;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en mr.drs. M.J. Kelder en drs. H.J. Blok, leden- beroepsgenoten en mr. D. Brommer, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
13 augustus 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.