ECLI:NL:TGZCTG:2013:41 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.112

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:41
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.112
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klaagster heeft betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld. De verpleegkundige heeft klaagster begeleid in de thuissituatie. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht, voor zover ontvankelijk, als kennelijk ongegrond afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.112 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 8 september 2010, aangevuld bij brieven van 10 september 2010 en 14 februari 2011, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van

12 januari 2012 , onder nummer 222/2010, heeft dat College klaagster niet ontvankelijk verklaard in het algemene deel van haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011/383, C2011/384, C2011/385, C2011/386, C2012/106, C2012/107, C2012/108, C2012/109, C2012/110, C2012/111, C2012/115, C2012/116, C2012/117, C2012/118, C2012/119, C2012/120 en C2012/121 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, vergezeld van mr. L. Neuschäfer-Greebe. De verschenen personen hebben het woord gevoerd en klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. Zij is op 5 april 2007 na beoordeling door de crisisdienst RIAGG E. en de crisisdienst RIAGG D. vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van de F. (G., tegenwoordig H.) te I.. Op 6 april 2007 gaf klaagster aan dat ze naar huis wilde. Vanwege de toestand waarin klaagster toen verkeerde werd een inbewaringstelling (IBS) aangevraagd, verleend en voortgezet door de rechter. Klaagster verbleef tot 9 juli 2007 op unit 12 en korte tijd op de open, afdeling unit 11. Verweerder is als ambulant psychiatrisch verpleegkundige betrokken geweest bij zorg voor klaagster.

Verweerder heeft op 10 juni 2009 een brief aan de zoon van klaagster, N., geschreven met als onderwerp “met elkaar onderzoeken welke contactmogelijkheden met je moeder realistisch kunnen zijn.”

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven:

1.                  dat hij ervan uit ging dat zij gediagnosticeerd was;

2.                  dat hij haar pas zeven weken na haar ontslag bij G. bezocht;

3.                  dat hij geen crisisplan heeft opgesteld, geen begeleiding heeft gegeven en op

 een vernederende wijze heeft gewerkt;

4.                  dat hij geen begrip heeft getoond bij de O. en dat de thuiszorg contacten

            gedwongen waren;

5.                  dat hij ervoor heeft gezorgd dat zij niet meer voor haar kinderen kon zorgen;

6.                  dat hij zich niet aan de afspraken heeft gehouden t.a.v. de samenstelling van

            de brief aan haar zoon N.

Klaagster voegt daar aan toe dat verweerder het crisisplan niet op tijd heeft opgesteld, de brief aan haar zoon N. buiten haar om heeft gestuurd en dat hij haar heeft gediscrimineerd en vernederd tot psychiatrisch patiënt en haar rouwverwerking niet heeft erkend.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hieronder op zijn verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en de conclusie van dupliek heeft aangevoerd met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de stukken, en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe. In de tuchtrechtspraak gaat het om persoonlijke verwijtbaarheid. Omtrent het gevoerde beleid in zijn algemeenheid kan tegen verweerder dan ook niet met succes worden geklaagd.

Verweerder heeft klaagster begeleid in de thuissituatie. Contactherstel met de kinderen stond daarin voorop. Ook andere hulpverleners waren bij de pogingen tot contactherstel betrokken. Voor het feit dat hun pogingen niet het gewenste resultaat hadden is verweerder niet tuchtrechtelijk verantwoordelijk te houden.

Uit de door verweerder bij zijn verweerschrift overgelegde stukken (met name productie 6) blijkt dat verweerder in overleg met klaagster contact heeft opgenomen met haar zoon.

Verweerder heeft dat gedaan met de brief van 10 juni 2009. Deze brief is door klaagster overgelegd bij haar aanvullend klaagschrift. Een tuchtrechtelijk verwijt valt verweerder daarvan niet te maken.

5.4

Het college voegt in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die een verstandelijke beperking heeft, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.

De klacht dient daarom, voor zover ontvankelijk, als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege van de verpleegkundige begrepen dat hij over een periode van ongeveer twee jaar, aanvankelijk wekelijks en later twee wekelijks, klaagster thuis bezocht en dat hij de indruk had dat klaagster die bezoeken op prijs stelde. Het feit dat dit contact voor klaagster kennelijk niet eerder aanleiding is geweest voor een klacht in de richting van de verpleegkundige, onderstreept naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege hetgeen het Regionaal Tuchtcollege ten aanzien van de klacht van klaagster heeft overwogen.

4.4.      Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013.

                                   Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.