ECLI:NL:TGZCTG:2013:38 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.109

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:38
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.109
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klaagster heeft betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld. Op 5 april 2007 heeft verweerder, als verpleegkundige werkzaam bij de crisisdienst RIAGG IJsselland, klaagster bezocht in het kader van een IBS-beoordeling op verzoek van de crisisdienst RIAGG Zwolle. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht, voor zover ontvankelijk, als kennelijk ongegrond afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.109 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 8 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2012, onder nummer 194/2010, heeft dat College klaagster niet ontvankelijk verklaard in het algemene deel van haar klacht en de klacht voor het overige afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011/383, C2011/384, C2011/385, C2011/386, C2012/106, C2012/107, C2012/108, C2012/110, C2012/111, C2012/112, C2012/115, C2012/116, C2012/117, C2012/118, C2012/119, C2012/120 en C2012/121 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, vergezeld van mr. L. Neuschäfer-Greebe. De verschenen personen hebben het woord gevoerd en klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962.

Op 5 april 2007 heeft verweerder, die als verpleegkundige werkzaam is bij de crisisdienst RIAGG E., klaagster bezocht in het kader van een IBS-beoordeling op verzoek van de crisisdienst RIAGG D.. Klaagster is vervolgens opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van de F. (G., tegenwoordig H.) te I.. De volgende dag wilde klaagster echter weg en is vanwege de toestand waarin zij toen verkeerde een inbewaringstelling (IBS) aangevraagd en verleend door de rechter. Klaagster verbleef tot 9 juli 2007 in de F..

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder zakelijk weergegeven:

1.                  dat door de manier waarop hij zijn werk uitvoerde haar leven ernstig gevaar

 heeft gelopen;

2.                  dat hij haar niet heeft geïnformeerd;

3.                  dat hij haar gedwongen heeft laten opsluiten;

4.                  dat hij ten onrechte niet is uitgegaan van een diagnose, hij had geen diagnose

                        mogen stellen en dat de diagnose niet goed is gesteld;

5.                  dat hij geen erkenning had voor haar rouwverwerking.

Verder verwijt klaagster verweerder dat hij haar gediscrimineerd en vernederd heeft tot psychiatrisch patiënt, dat hij niet naar haar luisterde, zijn eigen plan trok en haar beoordeelde waardoor zij werd opgesloten.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw- en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert – zakelijk weergegeven – aan dat de tegen hem ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hieronder op zijn verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken waarvan met name het verslag van 5 april 2007.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en de conclusie van dupliek heeft aangevoerd met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door de bij het verweerschrift overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe. Klaagster lag geboeid op de grond in de politiecel toen verweerder haar bezocht. Op verweerders verzoek zijn de handboeien afgedaan en is klaagster op een bank gaan zitten. Het college acht dat getuigen van een zorgvuldige werkwijze.

Klaagster heeft vervolgens zelf aangegeven dat zij opgenomen wilde worden op de gesloten afdeling (unit 12) van G.. Verweerder treft daarvan dan ook geen verwijt en aangenomen moet worden dat het formeel een vrijwillige opname betrof. Iets anders is dat klaagster later alsnog met een IBS is gedwongen is opgenomen. Bij die IBS beoordeling was verweerder niet betrokken en daarvan kan hem derhalve geen verwijt worden gemaakt.

5.4

Het college voegt in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die een verstandelijke beperking heeft, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.

De klacht dient daarom als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013.

                        Voorzitter   w.g.                                Secretaris  w.g.