ECLI:NL:TGZCTG:2013:26 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.386

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:26
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2011.386
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klaagster heeft betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld. De klachten tegen de verpleegkundige betreffen gebeurtenissen en aantekeningen in het dossier in de periode van 10 april tot en met 27 mei 2007. Het Regionaal Tuchtcollege heeft klaagster niet ontvankelijk verklaard in haar klachten. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.386 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., (destijds) verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 10 september 2010, aangevuld bij brief van 20 februari 2011, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 september 2011, onder nummer 228/2010, heeft dat College klaagster niet ontvankelijk verklaard in haar klacht. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011/383, C2011/384, C2011/385, C2012/106, C2012/107, C2012/108, C2012/109, C2012/110, C2012/111, C2012/112, C2012/115, C2012/116, C2012/117, C2012/118, C2012/119, C2012/120 en C2012/121 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de gemachtigde van de verpleegkundige, mr. L. Neuschäfer-Greebe. De verpleegkundige is niet verschenen. De verschenen personen hebben het woord gevoerd en klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. Zij is op 5 april 2007 na beoordeling door de crisisdienst RIAGG E. en de crisisdienst RIAGG D. vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van de F. (G., tegenwoordig H.) te I.. Op 6 april 2006 gaf klaagster aan dat ze naar huis wilde. Vanwege de toestand waarin klaagster toen verkeerde werd een IBS-beoordeling (inbewaringstelling) aangevraagd, verleend en voortgezet door de rechter. Op 3 mei 2007 liep de IBS af. Op 2 mei is daarom een Voorlopige Machtiging conform art. 2 lid 1 Wet BOPZ aangevraagd, welke vervolgens werd verleend. Klaagster verbleef tot 9 juli 2007 op unit 12 en korte tijd op unit 11 (de open afdeling).

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

De klachten tegen verweerster betreffen gebeurtenissen en aantekeningen in het dossier in de periode van 10 april tot en met 27 mei 2007. Het verwijt is dat klaagster is opgesloten (op unit 12) na een traumatische eenzame opsluiting in de isoleercel, dat er geen behandelplan was, dat zij werd gedwongen tot medicatie. Klaagster verwijt verweerster dat zij niet luisterde naar klaagsters rouwverhaal. Verweerster ging volgens klaagster uit van een mogelijke diagnose. Dat is af te leiden uit het feit dat verweerster op 10 april 2007 in het dossier schrijft dat de IBS van klaagster mogelijk bekrachtigd wordt om haar stemming te stabiliseren. Klaagster verwijt verweerster niet objectief te handelen. Klaagster weet niet meer welke rol verweerster speelde maar vindt dat ze wel haar medewerking heeft verleend aan haar dossier en dat ze daarmee verdachte is in deze zaak.

Bij het vooronderzoek heeft klaagster aan de klacht toegevoegd dat verweerster niets heeft gedaan wat voor haar van belang was.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert – zakelijk weergegeven – aan dat zij zich niet herkent in de beschuldigingen van klaagster. Verweerster wijst er op dat zij gedurende de periode waarop de klacht betrekking heeft werkzaam was op unit 11 terwijl klaagster in die periode verbleef op unit 12. Verder wijst verweerster er op dat haar naam, in het deel van het dossier dat klaagster als bijlage bij repliek overlegt, niet voorkomt. Het is verweerster dan ook niet duidelijk waar de klacht precies over gaat en waar zij inhoudelijk op zou kunnen reageren.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Niet of onvoldoende duidelijk wat de rol van verweerster in de zorg voor klaagster is geweest en niet of onvoldoende duidelijk is wat klaagster verweerster precies verwijt.

Klaagster legt bij repliek wel een deel van het dossier over maar de naam van verweerster komt daar niet in voor. Ook overigens komt de naam van verweerster in het dossier van klaagster, dat het college bekend is uit de andere door klaagster ingediende klachten, voor zover het college kan nagaan, niet voor. Wel wordt daaruit duidelijk dat klaagster rond 25 mei 2007 (een korte tijd) op unit 11 heeft verbeleven. Klaagster wijst er verder zelf op dat zij niet meer weet welke rol verweerster speelde.

Het college verklaart klaagster daarom op voet van art. 66 lid 4 Wet BIG niet-ontvankelijk in haar klacht.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              De verpleegkundige heeft – in haar verweerschrift – gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013.

                                   Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.