ECLI:NL:TGZCTG:2013:25 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.385
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:25 |
---|---|
Datum uitspraak: | 25-06-2013 |
Datum publicatie: | 25-06-2013 |
Zaaknummer(s): | c2011.385 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klaagster heeft betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld. De verpleegkundige, verbonden aan de crisisdienst RIAGG Zwolle, is betrokken geweest bij de behandeling van klaagster ter zake van een beoordeling voor opname op een gesloten afdeling. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2011.385 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
C., (destijds) verpleegkundige, werkzaam te D., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 8 september 2010, aangevuld bij brief van 21 maart 2011, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 september 2011, onder nummer 195/2010, heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011/383, C2011/384, C2011/386, C2012/106, C2012/107, C2012/108, C2012/109, C2012/110, C2012/111, C2012/112, C2012/115, C2012/116, C2012/117, C2012/118, C2012/119, C2012/120 en C2012/121 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe.
De verschenen personen hebben het woord gevoerd en klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch en verpleegkundige dossier is vermeld.
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klaagster is geboren in 1962. Zij is op 5 april 2007 na beoordeling de crisisdienst RIAGG D. vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van de E. (F., tegenwoordig G.) te H.. Verweerder is heeft als verpleegkundige werkzaam bij die crisisdienst die beoordeling gedaan. Zijn verslag van die beoordeling heeft verweerder als bijlage bij de dupliek overgelegd. De inhoud ervan is partijen bekend en wordt hier geacht te zijn herhaald en overgenomen.
Op 6 april 2006 gaf klaagster echter aan dat ze naar huis wilde. Vanwege de toestand waarin klaagster toen verkeerde werd een inbewaringstelling (IBS) aangevraagd, verleend en voortgezet door de rechter. Klaagster verbleef tot 9 juli 2007 op unit 12 en korte tijd op de open afdeling (unit 11) van de E..
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder dat hij ongevraagd en onuitgenodigd in haar huis kwam. Hij overviel haar gewoon. Hij heeft klaagsters shock niet onderkend. Zij was al in shock doordat zij de dag ervoor door de huisarts naar de psychiater I. was gebracht. Verweerder heeft deze shock verergerd. Hij had een behandelingsplan moeten aanbieden in de thuissituatie.
In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.
Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder beschrijft in het verweerschrift de gang van zaken en voert impliciet aan dat de tegen hem ingediende klacht niet gegrond is.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken.
Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift aangevoerd betrekking tot de klacht en (impliciet) de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.
Verweerder schrijft in zijn verslag onder het kopje ‘reden van aanmelding’: Cliënte is d.d. 04-04-2007 aangemeld. Vervolgens is de zaak weer geëscaleerd. Cliënte is ontremd, slikt voortdurend rustgevende medicatie, is verbaal agressief naar de kinderen en de huisarts en ondergetekende. Cliënte is bekend met een manisch depressief beeld. Ze springt van de4 hak op de tak. Er is geen ziektebesef en of inzicht.”
Verweerder heeft uitleg gegeven over de mogelijke interventies. Klaagster koos voor een vrijwillige opname en vertrok zelf richting F. maar kwam na een half uur weer terug. Zij reageerde toen fysiek en verbaal agressief. Vervolgens is 112 gebeld en de achterwacht ingeschakeld. Klaagster is naar het politiebureau in H. gebracht en uiteindelijk toch gekozen voor een vrijwillige opname die later is omgezet in een gedwongen opname. Het college heeft gegeven deze feiten geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die van hem als verpleegkundige ten opzichte van klaagster mocht worden verwacht hetgeen kennelijke ongegrondheid van de klacht met zich brengt. Dit geldt ook het feit dat verweerder klaagster, als goed hulpverlener in verband met het gevaarlijke gedrag van klaagster, korte tijd heeft tegengehouden in afwachting van de komst van de politie.
5.5
Het college voegt in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die geestelijk gehandicapt is, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).
Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft zoals al aangegeven, geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep dienovereenkomstig moet worden verworpen.
4.4. Voor zover het Regionaal Tuchtcollege hetgeen hij heeft overwogen onder rechtsoverweging 5.5 niet mede tot uitdrukking heeft gebracht in zijn beslissing onder 6., zal het Centraal Tuchtcollege deze beslissing aanvullen en klaagster niet ontvankelijk verklaren in haar algemene klachtonderdeel (zoals weergegeven in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege onder 3., tweede alinea).
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart klaagster niet ontvankelijk in haar algemene klachtonderdeel;
verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.