ECLI:NL:TGZCTG:2013:24 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.121

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:24
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2012.121
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen (psychiatrisch) verpleegkundige. Klaagster heeft betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch- en verpleegkundige dossier is vermeld. Verweerster is betrokken geweest als psychiatrisch verpleegkundige bij de thuisbegeleiding van klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.121 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 29 juni 2011, aangevuld bij brief van 4 juli 2011, bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de verpleegkundige - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 januari 2012, onder nummer 180/2011, heeft dat College klaagster de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011/383, C2011/384, C2011/385, C2011/386, C2012/106, C2012/107, C2012/108, C2012/109, C2012/110, C2012/111, C2012/112, C2012/115, C2012/116, C2012/117, C2012/118, C2012/119 en C2012/120 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 maart 2013, waar zijn verschenen klaagster en de verpleegkundige, vergezeld van mr. L. Neuschäfer-Greebe. De verschenen personen hebben het woord gevoerd en klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klaagster is geboren in 1962. Zij heeft een psychiatrische voorgeschiedenis. Verweerster is betrokken geweest als psychiatrisch verpleegkundige bij de thuisbegeleiding van klaagster.

Verweerster heeft op 1, 4, 8 en 15 september 2006 gesproken met klaagster. Op

4 en 9 september 2006 waren dit telefonische gesprekken met klaagster.

Op 1 september 2006 sprak verweerster met klaagster en haar echtgenoot en op

8 september 2006 sprak verweerster met klaagster, haar echtgenoot en haar oudste dochter. Bij het laatste gesprek was klaagster aanvankelijk op haar initiatief niet aanwezig. Later kwam klaagster weer bij dat gesprek en zijn de echtgenoot en de oudste dochter bij het gesprek vertrokken.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster zakelijk weergegeven:

1. Dat zij had kunnen inschatten dat klaagster in de thuissituatie goed

functioneerde;

2. Dat zij geen begrip had voor het feit dat haar huisbezoek(en) klaagster en

haar kinderen deden herinneren aan eerdere psychiatrische opnamen in 1998 en 2003 en onrust kweekte(n).

Bij het mondeling vooronderzoek heeft klaagster hieraan nog toegevoegd dat ze verweerster verwijt dat ze haar gediscrimineerd en vernederd heeft tot psychiatrisch patiënt en dat zij haar rouwverwerking niet heeft erkend. Verweerster heeft geen juiste hulpverlening geboden, ze deed haar eigen rouwverhaal waardoor klaagster niet geholpen is in de thuissituatie.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert – zakelijk weergegeven – aan dat de tegen haar ingediende klacht ongegrond is. Voor zover nodig wordt hieronder op haar verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerster in haar verweerschrift heeft aangevoerd met betrekking tot de klacht en de gegrondheid daarvan, hetgeen gesteund wordt door met name de bij het verweerschrift overgelegde stukken, en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe. Verweerster heeft als bijlage bij het verweerschrift de rapportages overgelegd die zij naar aanleiding van de hierboven genoemde gesprekken heeft gemaakt. Die rapportages zijn uitgebreid en ondersteunen het betoog van verweerster.

Het verwijt dat zij haar eigen rouwverhaal deed wordt door verweerster betwist. Het college kan niet vaststellen welke van beide beweringen het meest aannemelijk is. Dat brengt met zich dat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat verweerster haar eigen rouwverhaal deed. Dit berust niet hierop dat het woord van klaagster minder geloof verdient dan dat van verweerster maar op de omstandigheid dat, om verweerster een tuchtrechtelijk verwijt te maken, hetgeen waarover wordt geklaagd feitelijk moet vaststaan. Dit klachtonderdeel kan bij gebrek aan feitelijke grondslag daarom ook niet gegrond worden verklaard.

5.4

Het college voegt in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die een verstandelijke beperking heeft, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft geen aanwijzingen dat de zorg die verweerster aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.

De klacht dient daarom als kennelijk ongegrond te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De verpleegkundige heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. M.W. Zandbergen en mr. P.J. Wurzer, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 25 juni 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.