ECLI:NL:TGZCTG:2013:167 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.131
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:167 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2013 |
Datum publicatie: | 07-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.131 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Klagers verwijten de huisarts onder meer dat hij patiënt, de overleden vader van klagers, onvoldoende medische zorg heeft verleend en patiënt ondanks dringend verzoek niet in het ziekenhuis heeft laten opnemen. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart de klacht gegrond en berispt de huisarts. Hoger beroep huisarts. Centraal Tuchtcollege vernietigt de beslissing gedeeltelijk en legt de huisarts de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.131 van:
A., huisarts, werkend te B., appellant, verweerder in eerste aanleg, gemachtigde: mr. L. Neuschafer-Greebe,
tegen
1. C., 2. D., wonende te E., verweerders, klagers in eerste aanleg, gemachtigde: F..
1. Verloop van de procedure
C. en D. - hierna: klager sub 1, klaagster sub 2 en gezamenlijk klagers - hebben op
1 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen A. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 november 2012, onder nummer G2011/122 heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de maatregel van berisping opgelegd. De huisarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klagers hebben een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 24 september 2013, waar klaagster sub 2 en de huisarts zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. Klager sub 1 is, met bericht van verhindering, niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten, die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
Op 19 juli 2011 heeft de heer G., de vader van klagers (hierna: de patiënt), zich tot zijn huisarts gewend, die de diagnose ‘rugklachten’ stelde en hem medicatie voorschreef. In verband met verergering van de klachten heeft in de twee daarop volgende weken in eerste instantie patiënt en later diens zoon (klager) zich veelvuldig tot de huisartsenpost in het H. te B. (hierna: HAP) gewend. Tussen 19 juli en 31 juli 2011 zijn er 19 contacten met verschillende huisartsen, waaronder de eigen huisarts, geweest. Verweerder heeft op zaterdagmiddag
30 juli 2011 in de hoedanigheid van dienstdoende HAP-huisarts op verzoek van klager een huisbezoek aan patiënt gebracht. Verweerder werd vergezeld door een HAIO van wie hij de opleider is. Verweerder concludeerde dat “patiënt ernstig ziek was maar dat er geen omstandigheden waren die noopten tot acuut medisch handelen”. Verweerder heeft patiënt aangeraden bij hem in huis voorradige slaapmedicatie in te nemen en bij verergering van de klachten weer contact met de centrale huisartsendienst op te nemen. De volgende dag, 31 juli 2011, is patiënt op verwijzing van een andere huisarts in het ziekenhuis opgenomen, alwaar hij op
2 augustus 2011 – volgens obductie – aan bacteriële meningitis op basis van een Streptococcus milleri is overleden.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
3.1
Klager verwijt verweerder dat hij
1. patiënt op 30 juli 2011 onvoldoende medische zorg heeft verleend;
2. geen nader onderzoek, met name bloedonderzoek, bij patiënt heeft verricht /
laten verrichten;
3. patiënt, ondanks het dringend verzoek van klager daartoe, niet in het
ziekenhuis heeft laten opnemen;
4. ten behoeve van patiënt geen adequaat medisch beleid heeft uitgezet en zijn
bevindingen onvoldoende aan de eigen huisarts van patiënt heeft overgedragen.
4. Het verweer
Verweerder geeft aan dat hij niet de eigen huisarts van patiënt is, maar in zijn hoedanigheid van HAP-arts een huisbezoek bij hem heeft afgelegd. Hij had zich met de HAIO, van wie hij de opleider is, goed op het huisbezoek voorbereid. De HAIO nam in eerste instantie de anamnese af en deed het onderzoek; dit was in aanwezigheid van verweerder. Patiënt had geen koorts en er was geen acute pathologie die opname van patiënt in het ziekenhuis op dat moment noodzakelijk maakte. Verweerder liet het voorts aan de eigen huisarts over om het nader onderzoek te doen en een behandelplan op te stellen. Dit heeft verweerder aan klager en patiënt uitgelegd en hij raadde patiënt aan slaapmedicatie, die hij al in huis had, in te nemen omdat een verbeterde nachtrust een randvoorwaarde was om beter te worden. Vanuit de HAP-berichten heeft een schriftelijke overdracht naar de eigen huisarts plaatsgevonden. Verweerder stelt patiënt na gedegen onderzoek de juiste medische zorg te hebben verleend.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Eerste en tweede klachtonderdeel
Verweerder heeft verklaard dat hij het consult uitgebreid met zijn HAIO had voorbereid en dat zij in eerste instantie de anamnese en het onderzoek deed; verweerder verklaarde dat ook neurologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Ter zitting is echter gebleken dat eenvoudig basaal neurologisch onderzoek als de reflexen van de voetzool, Achillespees en kniepees niet heeft plaatsgevonden. Niet zeker is dat de temperatuur is opgenomen. Weliswaar heeft verweerder ter terrechtzitting verklaard dat de temperatuur 37.2 of 37.3 was, maar dit is in zijn verslaglegging niet terug te vinden. Voorts heeft verweerder de lever niet onderzocht terwijl hij er opmerkzaam op was gemaakt dat patiënt een gelige kleur had. De verklaring van verweerder dat de gelige kleur wel meeviel, wordt weersproken door het feit dat die kleur zelfs door leken werd opgemerkt en later in het ziekenhuis werd bevestigd.
Het College is op grond hiervan van oordeel dat verweerder op 30 juli 2011 onvoldoende onderzoek heeft gedaan en onvoldoende kennis van het onderzoek van de HAIO (dat onvolledig was) heeft genomen. Hiervan kan hem tuchtrechtelijk een verwijt worden gemaakt.
Deze klachtonderdelen zullen gegrond worden verklaard.
5.2 Derde klachtonderdeel
Omdat verweerder het huisbezoek tijdens zijn dienst op de HAP aflegde, beschikte hij niet over het gehele medische dossier van patiënt. Hij had wel de beschikking over alle eerdere waarneemberichten en was ook bekend met de bevindingen van zijn collega G., die tijdens haar HAP-dienst op donderdagavond 28 juli 2011 door patiënt was geconsulteerd. Hierin staat onder meer dat de toestand van patiënt zorgelijk was, dat de arts vermoedde dat hij aan iets ernstigs als Kahler of een ‘rariteit’ leed, en dat vrijdag nader onderzoek door de eigen huisarts was geïndiceerd. Verweerder wist tijdens zijn visite dat dat onderzoek door de eigen huisarts niet had plaatsgevonden. Het huisbezoek van verweerder vond plaats op een zaterdagmiddag (30 juli 2011) wat betekent dat enig onderzoek door de eigen huisarts eerst anderhalve dag later had kunnen plaatsvinden. De situatie was donderdag al urgent en de algehele toestand van de patiënt was ernstig. Gezien de gegeven omstandigheden zou een onderzoek op maandag te laat zijn. Door geen nader onderzoek te (laten) doen en na te laten patiënt – ondanks het bovenstaande en het meermalen zeer dringend geuite verzoek van klager daartoe – naar de Spoedeisende Hulp door te sturen of hem in het ziekenhuis te laten opnemen, heeft verweerder niet adequaat gehandeld. Het College is van oordeel dat verweerder hiervan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Daarbij merkt het College wel op dat het goed mogelijk is dat verweerder ook bij gedegen onderzoek de diagnose spondylodiscitis als gevolg van Streptococcus milleri niet zou hebben gesteld en dat hem dat ook niet verweten had kunnen worden.
Dit klachtonderdeel zal gegrond worden verklaard.
5.3
Het College merkt op dat de verslaglegging nogal mager is voor een visite bij een ernstig zieke patiënt en die volgens beide partijen 30 tot 45 minuten heeft geduurd. Voorts is gebleken dat de verslaglegging niet in overeenstemming is met hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard. Uit de verslaglegging kan niet worden opgemaakt dat het onderzoek dat verweerder zou hebben gedaan ook daadwerkelijk is verricht.
Dit klachtonderdeel zal eveneens gegrond worden verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. Vaststaande feiten” van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat daar waar in de tweede alinea staat “G.” dient te worden gelezen “C.”.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 De huisarts stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege op onjuiste uitgangspunten is gebaseerd en concludeert tot ongegrondverklaring van de klacht.
4.2 Klagers hebben gemotiveerd verweer gevoerd.
4.3 Ten aanzien van het eerste, het tweede en deels het vierde klachtonderdeel is het Centraal Tuchtcollege, anders dan het Regionaal College, van oordeel dat de huisarts bij het bezoek op 30 juli 2011 een deugdelijke anamnese heeft afgenomen en voldoende onderzoek heeft gedaan. Ten aanzien van de vraag of basaal neurologisch onderzoek heeft plaatsgevonden is in hoger beroep gebleken dat de proef van Lasegue is uitgevoerd en de reflexen van de kniepees en achillespees zijn gecontroleerd en dat alleen twijfel bestaat of de voetzoolreflex is afgenomen, hetgeen ter zitting in eerste aanleg kennelijk tot een misverstand heeft geleid. De huisarts heeft in zoverre niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft geoordeeld, geldt dit ook voor de verslaglegging door de huisarts van het onderzoek. Die was niet onvoldoende: de verslaglegging heeft plaatsgevonden volgens het zogenaamde SOEP-systeem, de geuite klachten en de overige van belang zijnde omstandigheden zijn goed weergegeven en de onderzoeksbevindingen, de diagnose en het behandelplan zijn voldoende vastgelegd . In zoverre als het vierde klachtonderdeel klaagt over onvoldoende overdracht van de bevindingen aan de eigen huisarts van de patiënt, is het dan ook ongegrond.
4.4 Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege waren er los van de uitkomsten van het uitgevoerde onderzoek evenwel omstandigheden die, zeker in combinatie bezien, aanleiding voor de huisarts hadden moeten vormen om patiënt in te sturen voor opname in het ziekenhuis. Tot die omstandigheden behoren de grote ongerustheid van klager sub 1- de zoon van patiënt - over de verslechterende toestand van patiënt, het feit dat geen verklaring kon worden gevonden voor de ernstige pijn die patiënt ondanks het gebruik van diverse pijnstillers bleef ondervinden, de onduidelijkheid over de bewustzijnstoestand van patiënt, alsmede het feit dat collega-huisarts G. bij haar bezoek op donderdag geen goede diagnose kon stellen en nader onderzoek aangewezen achtte. Het derde klachtonderdeel en het vierde klachtonderdeel, alleen voor zover dit klaagt over het niet uitzetten van een adequaat medisch beleid, zijn dan ook terecht gegrond verklaard.
4.5 Uit het vorenstaande volgt dat alleen het derde klachtonderdeel en, gedeeltelijk, het vierde klachtonderdeel gegrond zijn. De bestreden beslissing dient dan ook te worden vernietigd. Het Centraal Tuchtcollege acht de maatregel van waarschuwing toereikend en passend.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart het derde en, gedeeltelijk, het vierde klachtonderdeel gegrond;
legt de arts de maatregel van waarschuwing op;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tijdschrift voor Gezondheidsrecht en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en
dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 19 december 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.