ECLI:NL:TGZCTG:2013:163 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.015

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:163
Datum uitspraak: 19-12-2013
Datum publicatie: 07-01-2014
Zaaknummer(s): c2013.015
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen arts. Klager verwijt de arts dat zij ten onrechte de diagnose maligniteit heeft gesteld, dat zij ten onrechte de diagnose astma heeft gesteld en dat zij hem verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven. Het Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Hoger beroep klager. Het Centraal Tuchtcollege overweegt onder meer dat van een arts mag worden verwacht dat deze kritisch kijkt naar de gegevens die vermeld staan in de opnamestatus en die gegevens waar nodig controleert. Daartoe bestond in dit geval geen aanleiding aangezien astma geen doorslaggevende rol speelt in de behandeling van klager. Het beroep wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.015 van:

A., wonende te B., gemeente C., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

D., arts, werkzaam te E., destijds werkzaam te F., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. S. Slabbers.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klager - heeft op 3 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen D. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 23 oktober 2012, onder nummer 12/185 heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 12 november 2013, waar de arts is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Klager is, met voorafgaande berichtgeving aan het College, niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Klager is op 20 juni 2009 via de Spoedeisende Hulp in het G.-ziekenhuis te F. opgenomen met koorts. In de opnamestatus is bij de voorgeschiedenis vermeld dat klager astma heeft.

2.2. Klager heeft gedurende de eerste dagen van zijn opname last gehad van dikke voeten. Deze klachten zijn verdwenen nadat hem een ander soort anti-hypertensiva is toegediend.

2.3. In het kader van het onderzoek is onder meer een CT-scan van de lever van klager gemaakt. Deze CT-scan vertoonde een afwijking die op een mogelijke aanwezigheid van een tumor of een abces zou kunnen duiden.

2.4. Bij klager zijn vervolgens twee biopten aan zijn lever verricht voor nader onderzoek.

2.5. Door de afdeling Pathologie van H. is eind juni 2009 aan verweerster bericht dat één van de biopten aanwijzingen bevatte voor de aanwezigheid van een kwaadaardig kankergezwel (maligniteit), veroorzaakt door een uitzaaiing vanuit de longen. Dit is op 30 juni 2009 door verweerster met klager en diens echtgenote besproken.

2.6. Vervolgens is klager op 7 juli 2009 onderzocht door een longarts, die geen aanwezigheid van een tumor in de longen kon vaststellen.

2.7. Verweerster heeft de situatie van klager besproken in een multidisciplinair overleg en hem vervolgens doorverwezen naar het I. voor een operatie aan de lever.

2.8. Klager is begin september 2009 geopereerd in het I.. Voorafgaand aan de operatie is in het I. nogmaals een scan van de lever van klager gemaakt. Daags voor de operatie heeft de arts die deze operatie uit zou voeren telefonisch aan klager meegedeeld dat de uitslag van de scan aantoonde dat het gezwel kleiner was geworden, wat niet past bij het beeld van een tumor. De operatie heeft wel doorgang gevonden.

2.9. Tijdens de operatie is leverweefsel verwijderd. Het daarop uitgevoerde onderzoek toonde aan dat geen sprake was van een tumor.

2.10. Gezien de discrepantie tussen hetgeen gebleken was in het I. en voorafgaand daaraan was gediagnosticeerd op basis van één van de biopten is er ter zake de biopten een second opinion uitgevoerd. Deze bevestigde het eerdere resultaat.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster:

1. ten onrechte de diagnose maligniteit heeft gesteld;

2. ten onrechte de diagnose astma heeft gesteld;

3. klager verkeerde medicijnen heeft voorgeschreven, als gevolg waarvan hij last

heeft gekregen van dikke voeten.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft zakelijk en in het kort het volgende tot haar verweer aangevoerd.

De vermelding van astma op de opnamestatus is niet door haar gedaan. De klachten ter zake de dikke voeten is een vaker voorkomende bijwerking van anti-hypertensiva. Het toedienen van die anti-hypertensiva is echter geen medische fout, aldus verweerster.

Verder voert verweerster aan dat zij haar diagnose heeft gesteld op basis van de aan haar doorgegeven bevindingen van de afdeling Pathologie van H.. Verweerster is van mening dat haar optreden, beoordeeld in het licht van hetgeen op dat moment bekend was, adequaat moet worden geacht. Dat de diagnose achteraf niet is bevestigd betekent niet dat er tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld, aldus verweerster.

5. De overwegingen van het college

5.1. Voor beantwoording van de vraag of verweerster in strijd heeft gehandeld met de zorg die zij heeft te betrachten ten opzichte van patiënte en diens naaste betrekkingen (art. 47 lid 1 sub a Wet BIG) – en aldus tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld – stelt het college het volgende voorop. Volgens vaste tuchtrechtspraak (vgl. CTG

9 januari 2007, Stcrt. 2007, nr. 9) gaat het bij de tuchtrechtelijke beoordeling van het beroepsmatig handelen van de arts niet om de vraag of dat handelen beter had gekund, maar om het antwoord op de vraag of de aangeklaagde beroepsbeoefenaar binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het gestelde klachtwaardig handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep als norm was aanvaard. Tevens geldt dat het bij het tuchtrecht in beginsel gaat om persoonlijke verwijtbaarheid van de arts.

5.2 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel geldt dat verweerster, zoals uit het dossier blijkt, niet betrokken is geweest bij het opstellen van de opnamestatus. Ten aanzien van de – onjuiste – vermelding “astma” kan haar dan ook geen persoonlijk verwijt worden gemaakt. Om die reden kan het eerste klachtonderdeel niet gegrond verklaard worden.

5.3. Wat betreft het tweede klachtonderdeel overweegt het college het volgende. Dikke voeten zijn een vaker voorkomende bijwerking van dit veel gebruikte anti-hypertensivum. Dat in een dergelijk geval wordt overgegaan tot het voorschrijven van een ander middel is een normale procedure en wil niet zeggen dat het in eerste instantie voorgeschreven middel niet gebruikt had mogen worden. Hieruit volgt dat verweerster ook ten aanzien van het tweede klachtonderdeel geen verwijt valt te maken.

5.4 De kern van de klacht ligt evenwel in het derde klachtonderdeel. Het college merkt daarbij op dat de door verweerster gestelde diagnose een grote impact moet hebben gehad op het leven van klager en degenen die hem omringen. Dat die diagnose achteraf als onjuist moet worden beschouwd roept begrijpelijkerwijs vraagtekens op. De vraag die het college dient te beantwoorden is echter of verweerster ten aanzien van het stellen van die – onjuist gebleken – diagnose een verwijt valt te maken. Naar het oordeel van het college is dit niet het geval. Hierbij is het volgende van belang.

5.5 Zoals uit het dossier blijkt is verweerster bij het stellen van haar diagnose afgegaan op informatie van de afdeling Pathologie van H.. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit volgt dat verweerster deze informatie als onjuist diende te beschouwen. Dat niet beide biopten een gelijk onderzoeksresultaat opleverden is niet ongebruikelijk. Het uitvoeren van een derde biopt, zoals door klager gesuggereerd, is niet de voorgeschreven procedure in een dergelijk geval. Ongeacht de uitslag van het derde biopt zou immers blijven staan dat één biopt wees op maligniteit.

5.6. Verder stelt het college vast dat verweerster de casus van klager heeft besproken in een multidisciplinair overleg alvorens een vervolgstap te ondernemen. Haar uiteindelijke conclusie – doorverwijzing naar het I. voor een operatie – is daarmee naar het oordeel van het college op een voldoende gefundeerde wijze tot stand gekomen.

5.7. Verder vestigt het college de aandacht op de in het kader van het vooronderzoek besproken mogelijkheid dat er sprake is geweest van verwisseling van biopten. Het college geeft klager in overweging om, in het belang van zijn toekomstige controles, DNA-onderzoek van de oorspronkelijke biopten en het resectiepreparaat uit te laten voeren.

5.8. Het voorgaande laat onverlet dat verweerster ten aanzien van de ingediende klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt, zodat deze klacht in al haar onderdelen zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klager heeft in hoger beroep zijn klacht herhaald en nader toegelicht. Klager concludeert, naar het Centraal Tuchtcollege begrijpt, tot gegrondverklaring van zijn klacht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Met betrekking tot het klachtonderdeel, luidend dat de arts ten onrechte de diagnose astma heeft gesteld, heeft het Regionaal Tuchtcollege vastgesteld dat de arts niet betrokken is geweest bij het opstellen van de opnamestatus waarin ten onrechte de vermelding “astma” staat. Anders dan het College in eerste aanleg heeft geoordeeld, brengt dit niet zonder meer mee dat de arts van die vermelding geen persoonlijk verwijt gemaakt kan worden. Van een arts mag worden verwacht dat deze kritisch kijkt naar de gegevens die vermeld staan in de opname­status en die gegevens waar nodig controleert. Daartoe bestond in dit geval echter geen aanleiding aangezien astma geen doorslaggevende rol speelde in de behandeling van klager. Het Centraal Tuchtcollege komt dan ook, maar op andere gronden dan overwogen onder 5.2 van de bestreden beslissing, tot de slotsom dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

4.4 Het Centraal Tuchtcollege kan zich voorts niet verenigen met hetgeen wordt overwogen in de bestreden beslissing onder 5.7 en het maakt deze overweging dan ook niet tot de zijne. In plaats van deze overweging, inclusief het daarop aansluitende begin van overweging 5.8 “Het voorgaande laat onverlet dat” dient te worden gelezen “Het voorgaande brengt mee dat”.

4.5 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, met dien verstande dat daar waar onder 5.3 staat “tweede klachtonderdeel” dient te worden gelezen “derde klachtonderdeel” en waar onder 5.4 staat “derde klachtonderdeel” dient te worden gelezen “eerste klachtonderdeel”.

4.6 Het voorgaande voert tot de slotsom dat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. T.J.M. Tobe, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

19 december 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.