ECLI:NL:TGZCTG:2013:152 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.431

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:152
Datum uitspraak: 10-12-2013
Datum publicatie: 10-12-2013
Zaaknummer(s): c2012.431
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verpleegkundige, werkzaam als directeur bedrijfsvoering. Het handelen van de verpleegkundige kan in het onderhavige geval niet worden aangemerkt als voldoende weerslag hebbend op het belang van de individuele gezondheidszorg. Het Regionaal Tuchtcollege verklaart klager niet-ontvankelijk en het hoger beroep van klager wordt verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.431 van:

A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., verpleegkundige, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. I.E. Kruit, verbonden aan D. te B..

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft een klacht ingediend die (na doorzending) door het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven is ontvangen op 29 februari 2012 tegen C. - hierna de verpleegkundige. Bij beslissing van 22 oktober 2012, onder nummer 1229b, heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De verpleegkundige heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.432 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 november 2013, waar zijn verschenen klager en de verpleegkundige, bijgestaan door mr. Kruit voornoemd. Klager heeft ter zitting een tweetal documenten overgelegd. Mr. Kruit heeft de standpunten van de verpleegkundige toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder is directeur bedrijfsvoering van de klinieklocatie waar klager sedert

6 april 2011 verblijft op basis van de strafrechtelijk maatregel van tbs met dwangverpleging. Verweerder is in 1977 gediplomeerd verpleegkundige en ook (nog) BIG-geregistreerd, maar heeft nooit als zodanig gewerkt.

3. Het standpunt van klager en de klacht

Klager verwijt verweerder dat hij:

- geen fysiotherapie mogelijk heeft gemaakt

- er niet voor zorgt dat klager karnemelk krijgt

- niet heeft gereageerd op brieven.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder is van mening dat klager in zijn klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard en, subsidiair, dat de klacht kennelijk ongegrond is.

5. De overwegingen van het college

Het handelen van een leidinggevende functionaris kan volgens de jurisprudentie van het Centraal college voor de gezondheidszorg, aan het tuchtrecht onderworpen zijn als het handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg.

Als directeur bedrijfsvoering is verweerder niet betrokken geweest bij en is hij ook niet verantwoordelijk voor de patiëntenzorg. Hij is in beginsel niet de juiste persoon om daarover tuchtrechtelijk aangesproken te worden. Er is hier geen sprake van voldoende weerslag op het belang van de individuele gezondheidszorg.

De klacht zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.

4. Beoordeling

Met betrekking tot de ontvankelijkheid van klager sluit het Centraal Tuchtcollege zich aan bij het door het Regionaal Tuchtcollege gestelde, te weten dat het handelen van een leidinggevende functionaris alleen dan aan het tuchtrecht onderworpen kan zijn wanneer dat handelen voldoende weerslag heeft op het belang van de individuele gezondheidszorg. In het onderhavige geval is de verpleegkundige, als directeur bedrijfsvoering, niet betrokken geweest bij en ook niet verantwoordelijk voor de patiëntenzorg. Dit geldt te meer nu er, zo blijkt uit de stukken en uit hetgeen ter zitting in hoger beroep is besproken, in de betrokken kliniek ook een directeur zorg en behandeling aanwezig is. Het handelen van de verpleegkundige kan in dit geval derhalve niet worden aangemerkt als voldoende weerslag hebbend op het belang van de individuele gezondheidszorg.

Het voorgaande leidt tot het oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard en dat het beroep dient te worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

prof. mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en W.J.B. Hauwert en P. Nieuwenhuizen-Berkovits, leden-beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 december 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.