ECLI:NL:TGZCTG:2013:151 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.333

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:151
Datum uitspraak: 10-12-2013
Datum publicatie: 10-12-2013
Zaaknummer(s): c2012.333
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts dat hij bij één van zijn patiënten een second opinion heeft uitgevoerd. Daarmee heeft de tandarts opzettelijk de landelijke richtlijnen voor second opinion geschonden teneinde, ten koste van de betrokken patiënte, een eigen vete met klager uit te vechten. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat de handelingen waarover is geklaagd, impliceren dat de tandarts een second opinion heeft gegeven in de gangbare betekenis van een onafhankelijke tweede professionele mening over de specifieke gebitssituatie van een patiënt die behoort tot een andere praktijkpopulatie. Daarom is er in het onderhavige geval geen sprake van een second opinion van de tandarts. Hetgeen overigens door klager is aangevoerd is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende om aannemelijk te achten dat er sprake is van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de tandarts, hetgeen er toe leidt dat het beroep van klager moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.333 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

gemachtigde: mr. L.H. Drenthe, advocaat te Amsterdam,

tegen

C., tandarts, volgens opgave in het klaagschrift wonende te

D., verweerder in beide instanties, gemachtigde:

mr. J.W.C. Bruins, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft bij brief van 17 januari 2011, ingekomen op 19 januari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 27 maart 2012, onder nummer 11/020T heeft dat College de klacht afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 oktober 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door

mr. Drenthe en mr. Bruins als gemachtigde van de tandarts. De tandarts is niet verschenen. Mr. Drenthe heeft de standpunten van klager toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klager is tandarts in de praktijk E. te F. geweest. Tussen verweerder en klager, die samen in deze praktijk in maatschapsverband werkzaam waren, zijn conflicten ontstaan. In verband daarmee is de samenwerking tussen hen formeel per 17 oktober 2008 beëindigd hetgeen in een vaststellingsovereenkomst is geformaliseerd. In januari 2009 heeft klager de praktijk verlaten.

2.2 Dit tuchtcollege heeft bij beslissing van 26 oktober 2010 een klacht van een patiënte tegen klager, inhoudende dat klager verrichtingen bij haar had gedeclareerd die niet waren uitgevoerd, gegrond verklaard en klager de maatregel van waarschuwing opgelegd. In hoger beroep heeft de patiënte haar klacht ingetrokken.

2.3. Op 10 augustus 2009 heeft verweerder foto’s van het gebit van bedoelde patiënte gemaakt aan de hand waarvan hij haar vervolgens uitleg heeft gegeven.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder- kennelijk met het maken van de foto’s en de daarna gegeven uitleg zoals hiervoor omschreven - bij bedoelde patiënte een second opinion heeft uitgevoerd. Daarmee heeft verweerder opzettelijk de landelijke richtlijnen voor second opinion geschonden teneinde, ten koste van de betrokken patiënte, een eigen vete met klager uit te vechten. Klager heeft als bijlage bijgevoegd de NMT-praktijkrichtlijn Second Opinion en de Praktijkhandreiking Second Opinion van de Associatie Nederlandse Tandartsen (ANT).

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft allereerst de onbevoegdheid van het tuchtcollege ingeroepen. Subsidiair heeft hij de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen inhoudelijk bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Het college stelt voorop dat een klager onder voorwaarden bevoegd is om een klacht in te dienen tegen een collega-arts. Aan een dergelijke klacht moet wel ten grondslag liggen enig handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg. Voor de uitleg van de omvang en reikwijdte van dit belang kan, maar dat behoeft niet uitsluitend, artikel 1 van de Wet BIG in aanmerking worden genomen. In dit geval verwijt klager verweerder, met wie klager in een samenwerkingsverband had samengewerkt, oncollegiaal gedrag, daarin bestaande dat verweerder een second opinion heeft gegeven aan zijn patiënte met betrekking tot een door klager als voormalige tandarts uitgevoerde behandeling. De tandarts die een second opinion afgeeft handelt immers in strijd met het algemeen belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg wanneer zou komen vast te staan dat hij heeft gehandeld in strijd met de normen van de beroepsorganisatie die voorop stellen dat sprake moet zijn van een onafhankelijke arts die geen enkele relatie heeft met de te beoordelen patiënt. De stellingen van klager zijn dus voldoende om hem als rechtstreeks belanghebbende ontvankelijk te achten in zijn klacht. De klacht zal nu inhoudelijk worden beoordeeld.

5.2 Klager heeft kennelijk bedoeld te stellen, en dat is onweersproken gebleven, dat verweerder lid is van de ANT. Daarom zal voor de allereerst te beantwoorden vraag, of hier sprake is van een second opinion van verweerder, genoemde Praktijkhandreiking in aanmerking worden genomen. Daarin wordt de second opinion beschreven als: “een onafhankelijke professionele mening over een specifieke gebitssituatie of een elders opgesteld dan wel lopend behandelplan of behandelovereenkomst bij een niet tot de eigen praktijkpopulatie behorende patiënt.” Gelet op deze formulering kan niet worden gesproken van een second opinion, waarvoor de Praktijkhandreiking gedragsregels heeft opgesteld. Klager stelt zelf immers dat bedoelde patiënte na zijn vertrek uit de praktijk in behandeling is gebleven bij de Praktijk en in behandeling is gekomen van verweerder. Aldus behoorde de patiënte tot de patiëntenpopulatie van verweerder.

5.3. Verder wordt als vaststaand aangenomen dat de patiënte aan verweerder heeft gevraagd om een beoordeling van de door klager bij haar uitgevoerde behandeling. De bemoeienis van verweerder in dit verband is dan ook te beschouwen als een uitvloeisel van de tussen partijen gemaakte afspraken in de (gedeeltelijk overgelegde) Vaststellingsovereenkomst op grond waarvan verplichtingen over en weer zijn vastgelegd. Aannemelijk is ook dat de beoordeling van verweerder aan het licht heeft gebracht dat de patiënte gedeeltelijk heeft betaald voor niet verrichte werkzaamheden. Vaststaat in elk geval dat klager het teveel betaalde aan haar heeft gerestitueerd.

5.4. Onder de voorliggende omstandigheden kan niet worden gezegd dat verweerder zich op een zodanige wijze oncollegiaal tegenover klager heeft opgesteld dat dit tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Daarmee wordt ook niet gezegd dat het college voldoende aanwijzingen heeft dat verweerder zich collegiaal en welwillend naar klager heeft opgesteld. Ten slotte wordt in dit verband overwogen dat de kennelijk ernstig verstoorde verhoudingen tussen partijen geen zelfstandige reden kunnen zijn om de zaken thans in een tuchtrechtelijk kader te plaatsen.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.

Voor inwilliging van een verzoek tot getuigenverhoor of een verzoek tot aanhouding van de behandeling in verband met een overwogen wraking van de collegeleden bestaat geen aanleiding.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De (gemachtigde van de) tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat in hoger beroep alleen die klachten in beschouwing kunnen worden genomen die ook in de procedure in eerste aanleg aan de orde zijn geweest. Van de door klager in hoger beroep opnieuw geformuleerde klachten kan het Centraal Tuchtcollege geen kennis nemen. Nu de grieven 1. tot en met 3., 5. en 6. in het beroepschrift geen betrekking hebben op de klacht zoals deze door klager is geformuleerd in zijn inleidend klaagschrift, te weten “Ik verwijt de aangeklaagde dat hij opzettelijk de landelijke richtlijnen voor second opinion geschonden heeft, om ten koste van betrokken patiënt, een eigen vete uit te vechten” treffen zij geen doel.

4.4 De vraag of in deze zaak sprake is geweest van een second opinion door de tandarts (grief 4) beantwoordt het Centraal Tuchtcollege ontkennend. Niet kan worden staande gehouden dat de handelingen waarover is geklaagd, impliceren dat de tandarts een second opinion heeft gegeven in de gangbare betekenis van een onafhankelijke tweede professionele mening over de specifieke gebitssituatie van een patiënt die behoort tot een andere praktijkpopulatie.

Hetgeen overigens door klager is aangevoerd is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege onvoldoende om aannemelijk te achten dat er sprake is geweest van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van de tandarts. Het beroep van klager wordt dan ook verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. M. Fokke en drs. H.J. van Iterson, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

10 december 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.