ECLI:NL:TGZCTG:2013:149 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.114
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:149 |
---|---|
Datum uitspraak: | 03-12-2013 |
Datum publicatie: | 27-01-2014 |
Zaaknummer(s): | c2013.114 |
Onderwerp: | Grensoverschrijdend gedrag |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | . |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.114 van:
A., verpleegkundige, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. I.M.I. Apperloo,
tegen
INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG ,
werkgebied C., kantoorhoudende te D., namens deze, E., coördinerend/specialistisch senior inspecteur, en F., inspecteur-jurist, verweerster, klaagster in eerste aanleg.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna klaagster - heeft op 23 april 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te ’s-Gravenhage tegen A. - hierna verweerster- een klacht ingediend. Bij beslissing van 29 januari 2013, onder nummer 2012-074, heeft dat College de klacht gegrond verklaard en de maatregel van doorhaling van de inschrijving van verweerster in het BIG-register als verpleegkundige gelast.
Verweerster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. Bij de openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 oktober 2013 zijn verschenen namens klaagster E. en F., en verweerster, bijgestaan door mr. I.M.I. Apperloo. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan – als door de verpleegkundige erkend dan wel niet of onvoldoende betwist - van het volgende worden uitgegaan:
2.1 De verpleegkundige was als psychiatrisch verpleegkundige in de periode vanaf 1 april 2007 tot 1 oktober 2010 werkzaam bij een kliniek van G.-Verslavingszorg (hierna G.) in I.. Na opheffing van deze locatie was zij tijdelijk werkzaam bij J..
2.2 Bij G. heeft zij een behandelrelatie gehad met een patiënt, hierna H., die na eerder verblijf (en opname) in 2007 en/of 2008 laatstelijk van 29 december 2009 tot 11 januari 2010 op de klinische afdeling van G. in I. opgenomen was geweest. Tevens had hij regelmatig telefonisch contact met de afdeling voor een gesprekje “social talk”. In genoemde perioden was de verpleegkundige werkzaam voor de klinische afdeling van bedoelde kliniek. In februari 2010 kwam in een contact tussen H. en de verpleegkundige de vraag aan de orde of zij interesse had om met hem naar K. te gaan in verband met zijn voornemen om een hulpproject te starten. Aan dit verzoek heeft zij voldaan, waarna H. op 16 april 2010 voor haar aan visa en vliegtickets een bedrag van € 1.600,-- heeft betaald. In juni 2010 zijn zij naar K. vertrokken waar H, na bemiddeling van de verpleegkundige tijdens het verblijf bij haar oom, onderdak heeft genoten.
2.3 Omdat H. tijdens zijn verblijf een terugval in zijn alcoholverslaving kreeg, heeft H. op aandringen van de verpleegkundige het huis van de oom verlaten en is hij na korte tijd zonder de verpleegkundige met een nieuw gekocht vliegticket vervroegd naar Nederland teruggereisd. Toen de verpleegkundige volgens het oorspronkelijke reisschema ook weer in Nederland terug was gekomen, is zij op zoek gegaan naar een haar meer passende werkomgeving. Per 1 augustus 2010 had zij een functie op de afdelingsverslavingszorg in D. gekregen.
2.4 G. had inmiddels kennis genomen van de gezamenlijke reis naar K. en heeft in oktober 2010 daarvan melding gedaan bij IGZ. H. had eerder ook klachten over de verpleegkundige geuit. De verpleegkundige had in verband met een gesprek over het arbeidsconflict met haar leidinggevende H. meegenomen voor een toelichting, maar zijn aanwezigheid werd niet geaccepteerd. In verband met het voorgaande is een ontslagprocedure gestart die heeft geresulteerd in een ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2010.
2.5 De verpleegkundige is daarna werkzaam geweest in de ouderenzorg en heeft vervolgens haar werkzaamheden als verpleegkundige gestaakt, in afwachting van de beslissing van het College. De verpleegkundige werkt inmiddels als groepsleider met jeugdigen.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven het volgende in.
De verpleegkundige heeft in meerdere opzichten grensoverschrijdend en niet professioneel gehandeld. Zij heeft als persoonlijk te kenschetsen contacten, die niet werden onderhouden in het kader van een behandelrelatie. Zij heeft zich voor de gezamenlijke reis naar K. laten betalen en hem daarna in een verslechterde toestand alleen laten terugreizen. Toen het arbeidsconflict was ontstaan, heeft zij hem meegenomen naar een gesprek en aan hem gevraagd te verklaren dat zij elkaar toevallig waren tegengekomen in K.. IGZ concludeert dat sprake is geweest van vermenging van professionele en niet professionele rollen, gedurende een langere periode, terwijl enige professionele distantie was komen te ontbreken. IGZ verzoekt een tuchtrechtelijke maatregel op te leggen en de beslissing op de voet van artikel 71 van de Wet BIG bekend te maken. IGZ heeft haar klachtonderdeel, dat de
verpleegkundige zonder toestemming van H. het medisch dossier heeft ingezien, laten vallen.
4. Het standpunt van de verpleegkundige
De verpleegkundige stelt voorop dat zij zich ervan bewust is dat zij in strijd heeft gehandeld met de voor haar geldende professionele voorschriften. Zij erkent haar fouten en weet dat dit nooit had mogen gebeuren. Zij had geen privé contacten met
H. moeten aanknopen die zij op dat moment als patiënt kende. Zij heeft een grote fout gemaakt door te vragen om zorgverlof voor de reis naar K..
Wel plaatst zij op een aantal onderdelen kanttekeningen bij de door IGZ geschetste gang van zaken en de daaraan verbonden conclusies. De verpleegkundige zegt zeer onverstandig te zijn geweest door met H. naar K. te reizen, maar is daarvoor al erg zwaar gestraft door het verlies van haar baan. Zij is inderdaad niet open en eerlijk tegen haar werkgever geweest over de reis en het gevraagde zorgverlof. De behandelend arts van H. was echter, anders dan hij heeft verklaard, van de reis wel op de hoogte en heeft de verpleegkundige daarvan niet trachten te weerhouden. Hij heeft bovendien wel informatie verschaft over een medicijnpaspoort voor H. en dit ondertekend, terwijl de verpleegkundige vanuit K. wel met hem heeft gebeld om over de terugval van H. te praten.
Voor zover nodig zal op het verweer van de verpleegkundige hieronder worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Er is aanleiding om de klachtonderdelen gezamenlijk te behandelen. De gestelde en door de verpleegkundige niet of niet gemotiveerd betwiste feiten, zoals die hiervoor onder 2. zijn weergegeven, maken duidelijk dat zij haar taak in haar relatie met H. ernstig heeft miskend. De gebleken feiten maken duidelijk dat zij niet alleen professioneel geen afstand tot H. bewaard, een wezenskenmerk van haar taak als verpleegkundige, maar ook – door eigen actie dan wel daartoe uitgenodigd door H. – welbewust heeft toegelaten dat de contacten met H. in een privé relatie werden voortgezet en verder uitgebouwd. Aldus heeft een vermenging van professionele en niet-professionele rollen plaatsgevonden. Of H. daarin een actieve en mogelijk initiërende rol heeft gespeeld doet niet ter zake. De verpleegkundige had de afstand moeten bewaren en niet moeten toelaten dat H. zijn plannen (verder) om met haar iets te ondernemen zou ontwikkelen. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het hier om een patiënt ging, die aangewezen was op ondersteuning en professionele hulp van de Verslavingszorg. De verpleegkundige wijst er wel op dat H. zich zelf zag als iemand die “zich prima kan redden” maar door zich te laten verleiden haar professionele taak ten opzichte van hem te laten varen heeft zij miskend dat hij patiënt was en bleef.
5.2 Tussen partijen bestaat geen volledige overeenstemming over de finesses van de door IGZ gestelde feiten. Wat daarvan zijn moge, de hiervoor opgesomde feiten staan vast en daarvan wordt voor de beoordeling uitgegaan. Er is geen aanleiding om de feiten meer precies vast te stellen of daaraan aparte overwegingen te wijden. Wel wordt geconstateerd dat omtrent de rol van de arts van H.(tevens voormalig behandelmanager) in deze zaak niet voldoende duidelijkheid is verkregen. Dat is te betreuren, aangezien niet uit te sluiten is dat hij de verpleegkundige onjuist heeft geadviseerd en haar eerder van uitvoering van de plannen had moeten weerhouden. Dit laat onverlet dat zij zelf verantwoordelijk was en is gebleven voor haar handelen.
5.3 Geconcludeerd wordt dat de klacht in al haar onderdelen (voor zover gehandhaafd) gegrond is. De verpleegkundige heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens H. had behoren te betrachten.
5.4 Voor de oplegging van de maatregel wordt het volgende overwogen. Het College rekent het de verpleegkundige zwaar aan dat zij een persoonlijk contact met een patiënt heeft ontwikkeld en op geen enkel moment tot het inzicht is gekomen dat de uitvoering van de gemeenschappelijke plannen professioneel gezien volkomen ongeoorloofd was. Zij heeft zich door H. laten betalen om de reis naar K. te bekostigen. Zij heeft H. vervolgens aan zijn lot overgelaten en hem alleen terug naar Nederland laten reizen. Zij heeft tijdens het hele “samenwerkingstraject” haar eigen rol en haar verantwoordelijkheden stelselmatig miskend. Inzicht in het foute van haar handelen heeft zij ook tijdens de behandeling ter zitting niet getoond. Kennelijk is zij zich op geen enkel moment ervan bewust geweest welke concrete verplichtingen en verantwoordelijkheden zij als verpleegkundige volgens de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden heeft. Kortheidshalve wordt verwezen naar bepaling 2.12.
5.5 Voor de maatregel moet verder zwaar meewegen dat de verpleegkundige de werkelijke reden van haar reis naar K. verborgen heeft willen houden en daartoe haar toevlucht heeft genomen tot leugens en bedrog. Zij had zorgverlof gevraagd, volgens haar mededeling om haar zieke vader te kunnen bijstaan. In strijd met de feiten had zij opgegeven dat hij bij een auto ongeluk betrokken was geweest, terwijl zij op 14 juni 2010 ook had gezegd dat hij was overleden. Van een en ander bleek (op dat moment) geen sprake te zijn. Tevens heeft zij aanvankelijk de werkelijkheid verdraaid en ten onrechte gesteld, dat zij H. in K. toevallig was tegengekomen, en heeft zij hem vervolgens ertoe bewogen om dit onware verhaal te bevestigen
5.6 Tezamen beschouwd rechtvaardigt het voorgaande oplegging van de zwaarste maatregel. De verpleegkundige heeft betoogd dat zij al genoeg gestraft is door het verlies van haar betrekking, maar daarin wordt zij niet gevolgd. Ook haar ter zitting herhaalde standpunt dat zij inmiddels heeft geleerd van deze gebeurtenissen kan niet leiden tot een ander oordeel.
5.7 Er bestaat onvoldoende aanleiding om, zoals IGZ heeft verzocht, te bepalen dat deze beslissing ter bekendmaking wordt aangeboden.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
Voorts staat het volgende vast:
Artikel 2.2. van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden luidt als volgt:
Als verpleegkundige/verzorgende stel ik in de zorgverlening de belangen van de zorgvrager centraal.
Dat betekent met name
· dat ik de zorg verleen die voor deze zorgvrager nodig is
· dat ik, indien nodig, opkom voor de belangen van de zorgvrager
· dat ik op een rechtvaardige manier prioriteiten stel in de belangen van verschillende zorgvragers die aan mijn zorgen zijn toevertrouwd
· dat ik ervoor zorg dat de gezondheid en veiligheid van de zorgvrager niet in gevaar komt bij arbeidsonrust en stiptheidsacties.
Artikel 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden luidt als volgt:
Als verpleegkundige/verzorgende neem ik in mijn relatie met de zorgvrager professionele grenzen in acht.
Dat betekent met name
o dat ik geen misbruik maak van een afhankelijke positie van de zorgvrager
o dat ik geen seksuele relatie aanga met de zorgvrager
o dat ik, werkend in een instelling, het beleid van de instelling volg als een zorgverlener mij geld of iets anders wil schenken
o dat ik, als zelfstandig werkende, geen lening aanneem van de zorgvrager en geen gift in natura, geld of geschenk accepteer als het meer is dan een symbolisch gebaar van dank
o dat ik aan de zorgvrager mijn eigen grenzen duidelijk maak
o dat ik hulp vraag bij collega’s of leidinggevenden indien de professionele grenzen dreigen te vervagen.
De gedragscode L., welke ten tijde van de gewraakte gedragingen gold in de kliniek van G. Verslavingszorg bepaalt onder het kopje “De grenzen tussen cliënt en hulpverlener” onder meer het volgende:
De belangrijkste regel is dat het niet toelaatbaar is dat medewerkers, zowel behandelgebonden als niet behandelgebonden medewerkers, een persoonlijke relatie met cliënten aangaan. Bij elke persoonlijke relatie immers speelt natuurlijkerwijs het bevredigen van de eigen behoefte (van de medewerker)- en anders dan de behoefte het eigen beroep goed uit te oefenen – een rol. Een sexuele relatie wordt in dat verband gezien als een bijzondere vorm van een persoonlijke relatie, Het zal duidelijk zijn dat het onmiddellijke beginnen van een persoonlijke relatie direct in aansluiting aan of kort na het beëindigen van de relatie van de cliënt met de L. haaks staat op het belang dat met deze regel wordt gediend. De L. blijft de regel hanteren tot een termijn van twee jaar na beëndiging van de behandelrelatie.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Het door verweerster tegen de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege ingediende beroep strekt er met name toe dat een minder zware maatregel wordt opgelegd dan de maatregel van doorhaling in het BIG-register. Verweerster heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot het opleggen van een minder zware maatregel.
4.2 Klaagster heeft in beroep gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Verweerster heeft met haar gedrag de beroepsnormen van haar eigen beroepsgroep (de artikelen 2.2 en 2.12 van de Nationale Beroepscode van Verpleegkundigen en Verzorgenden) en die van de eigen instelling (de gedragscode L.) op meerdere punten en in ernstige mate overtreden en heeft onvoldoende blijk gegeven de ernst daarvan in te zien, zodat herhaling bepaald niet valt uit te sluiten. Het Centraal Tuchtcollege is daarom met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat het gedrag van verweerster oplegging van de zwaarste maatregel rechtvaardigt en onderschrijft hetgeen het Regionaal Tuchtcollege dienaangaande heeft overwogen ten volle. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege ook overigens geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
4.4 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg en op de na te melden wijze publicatie worden gelast van deze beslissing.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan de tijdschriften Nursing, Tijdschrift voor verpleegkundigen (TvZ) en Skipr met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en drs. D.A. Polhuis en P. van der Zee, leden- beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
3 december 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.