ECLI:NL:TGZCTG:2013:147 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.020

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:147
Datum uitspraak: 03-12-2013
Datum publicatie: 04-12-2013
Zaaknummer(s): c2013.020
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts o.a. dat hij haar heeft achtergelaten in een hulpeloze toestand, heeft verzuimd haar over te dragen aan een collega en heeft verzuimd het door hem met spoed aangevraagde bloedonderzoek te laten controleren. Regionaal Tuchtcollege wijst de klacht af. Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klaagster.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.020 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

gemachtigde: C. te B.,

tegen

D., huisarts, werkzaam te B., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. L. Fedder te Utrecht.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 18 januari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen D. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

10 oktober 2012, onder nummer 1212 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De huisarts heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 24 september 2013, waar de gemachtigde van klaagster is verschenen, alsmede de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Het gaat in deze zaak om het volgende:

Verweerder was de huisarts van klaagster (geboren 4 december 1920).

Op 7 februari 2008 deed verweerder naar aanleiding van een verzoek van de familie een visite bij klaagster. In het medisch dossier staat daarover vermeld:

S sinds kerst (1 ½ maand) op en afgaand koorts, nu sinds aantal dagen weer koorts met koude rillingen en misselijkheid en hoesten, dyspnoe -, mictie/def gda, via zoon (college: de zoon is arts) reeds pcm motilium zonder veel baad

O irr pols, souffle 3/6, longen vag met enkele ronchi geen crepiterne, abd soepel, bol, geen reisstenties p+

E dd griep/infect

P gezien duur blind amoxi, lab/urine.

Een laborante van het ziekenhuis heeft de volgende dag, 8 februari 2008, om 7.45 uur bloed geprikt.

Op die dag heeft de schoondochter van klaagster (ook arts) om 16.30 uur gebeld met de praktijk van verweerder voor de uitslag. Verweerder bleek toen al naar huis. Hij had die middag vrij. Om 17.45 uur belde een collega van verweerder terug en sprak met de zoon van klaagster (ook arts). In overleg is klaagster, gelet op de uitslagen, per ambulance doorgestuurd naar het ziekenhuis, waar zij via de afdeling SEH werd opgenomen op de afdeling cardiologie op verdenking van een pneumonie. Zij is daar behandeld met antibiotica en op 21 februari 2008 in goede toestand ontslagen.

Op 22 december 2009 werd, conform een in juli 2009 gemaakte afspraak, door de assistente van verweerder een regulier ECG gemaakt. In die tijd was het in de praktijk waar verweerder werkzaam was de gewoonte om een dergelijk ECG direct ter beoordeling door te sturen naar de cardioloog, met wie een vaste afspraak bestond. Dat is ook in dit geval gebeurd. Op 23 december 2009 stuurde de cardioloog via e-mail een bericht dat het ECG niet beoordeelbaar was. Dit bericht is bij de praktijk van verweerder niet opgemerkt, totdat de zoon van klaagster op 5 januari 2010 belde met een vraag naar het ECG.

Op 8 maart 2010 is klaagster overgestapt naar een andere huisarts, die (thans) werkzaam is in dezelfde praktijk als verweerder.

3. Het standpunt van klaagster en de klacht

a. Verweerder heeft op 7 februari 2008 klaagster achtergelaten in een hulpeloze toestand en heeft verzuimd haar over te dragen aan een collega op het moment dat hij naar huis ging. Hij heeft ook geen kennis genomen van het feit dat afwijkende laboratoriumuitslagen met spoed zijn doorgebeld door het ziekenhuis en heeft daardoor geen passende maatregelen genomen om klaagster zo spoedig mogelijk in te sturen, ook niet toen hij ’s morgens nog in de praktijk was. Daarnaast is het verweerder aan te rekenen dat hij met spoed bloedonderzoek heeft gevraagd maar verzuimd heeft dit te (laten) controleren. Ook heeft hij verzuimd de reeds ingestelde therapie (orale antibiotica) te evalueren.

b. Wat betreft het ECG: gemaakte afspraken worden in de praktijk niet nagekomen. Tegen de afspraken in wordt het ECG niet op leesbaarheid getoetst, voordat het naar de cardioloog gaat. Er is geen terugkoppeling door de assistente naar de huisarts en naar de patiënt. Verweerder is verantwoordelijk voor de fouten van assistentes.

c. Er is in beide gevallen een ernstige vertraging opgetreden ten nadele van klaagster. d. De dossiervoering is onvoldoende.

4. Het standpunt van verweerder

Ad a.

In september 2007 heeft verweerder zich als praktijkhoudend huisarts gevestigd en is hij toegetreden tot een maatschapsverband met twee andere huisartsen in een bestaande maatschapspraktijk.

Op 7 februari 2008 heeft verweerder een visite afgelegd bij de hem op dat moment onbekende klaagster. Klaagster woonde naast haar zoon die ook arts was en haar (mede) behandelde. Er was een directe verbinding tussen haar keuken en de keuken van haar zoon. Klaagster maakte geen ernstig zieke dan wel koortsige indruk. Gelet op de anamnese en onderzoek verdacht verweerder haar van een infectie; hij achtte een amoxicillinekuur noodzakelijk en adviseerde bloed en urine na te kijken ter ondersteuning van het vermoeden. Het leek verweerder raadzaam dit voor het weekend te laten doen en daarvoor heeft hij het laboratorium gebeld, een en ander met instemming van de zoon. Verweerder heeft geadviseerd om met hem, c.q. de huisartsenpost, contact op te nemen als de situatie zou verslechteren. De volgende dag (vrijdag) is verweerder rond 12.30 – 13.00 uur naar huis gegaan. Een collega nam zijn praktijk waar. Bij verweerder zijn die dag geen afwijkende bloeduitslagen doorgebeld. De assistente heeft dat aan verweerder bevestigd. Ook is geen bericht binnengekomen dat de toestand van klaagster was verslechterd. Verweerder achtte klaagster niet zodanig ziek dat hij haar actief heeft overgedragen aan zijn collega.

Deze collega herinnert zich dat die middag door de schoondochter is gebeld voor de bloeduitslagen, die op dat moment nog niet bekend waren. Toen de collega fors afwijkende bloedwaarden noteerde, heeft de collega in overleg met de schoondochter en zoon besloten tot opname.

Ad b.

Het onderhavige ECG werd, zoals destijds gebruikelijk in de praktijk waar verweerder werkzaam was, rechtstreeks naar de cardioloog gestuurd ter beoordeling. Gebruikelijk was voorts dat de beoordeling via post of fax werd teruggestuurd. In dit geval heeft de cardioloog zijn reactie gestuurd naar een e-mailadres dat alleen maar werd gebruikt voor het versturen van ECG’s en waar verder nooit e-mails op binnenkwamen, waardoor de binnengekomen reactie niet is opgemerkt, totdat de familie van klaagster ging informeren. Dit was geen veilige structuur, die dan ook daarna is aangepast zodat een dergelijke fout niet meer kan voorkomen.

Ad c. en d.

Verweerder ontkent dat klaagster enig nadeel heeft ondervonden ten gevolge van zijn handelen en betwist dat zijn dossier onvoldoende is.

5. De overwegingen van het college

Ad a.

Ter zitting heeft de gemachtigde (zoon) van klaagster gesteld geschokt te zijn door: “de stuitende onwetendheid waarmee deze huisarts een alleenstaande, beetje dove, zeer vitale, maar ernstig zieke vrouw in de meest ontredderde situatie thuis achterliet, zonder ook maar op een enkele manier adequaat te hebben gereageerd op signalen dan wel haar situatie te hebben overgedragen aan een collega.”.

Het college zal deze stelling, en dat geldt a fortiori voor de gebezigde bewoordingen, niet volgen. Op basis van het dossier moet worden geoordeeld dat verweerder een deugdelijke anamnese heeft afgenomen, adequaat onderzoek heeft gedaan, lege artis een diagnose heeft gesteld en op basis hiervan een juist beleid heeft afgesproken, in goed overleg met de gemachtigde/zoon van klaagster, onder wiens hoede klaagster achterbleef. Naar het oordeel van het college heeft verweerder in dezen adequaat gehandeld.

De volgende dag was verweerder al naar huis, voordat de bloeduitslagen bekend waren. Verweerder had, nu hij had gevraagd om de uitslagen voor het weekend te krijgen, er beter aan gedaan om zijn waarnemende collega aandacht hiervoor te vragen. Dat verweerder zijn collega daar niet met zoveel woorden opmerkzaam op heeft gemaakt, is naar het oordeel van het college niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Immers, verweerder mocht erop vertrouwen dat afwijkende uitslagen zouden worden doorgebeld en dat zijn waarnemende collega in dat geval adequaat zou kunnen handelen. Op deze wijze was de praktijk van verweerder ook ingericht.

Het is niet helemaal duidelijk geworden hoe vervolgens de gang van zaken die middag is geweest, hetgeen overigens mede te wijten is aan de tijdsduur tussen het verweten voorval en het indienen van de klacht. Verweerder heeft ter zitting gezegd dat navraag bij het laboratorium uitwijst dat er in verband met de uitslagen van klaagster iets na 13.00 uur en iets na 14.00 uur door het laboratorium is gebeld naar de praktijk, maar niet kan nog worden nagegaan of er contact is geweest. Wat daarvan ook zij: verweerder was bij die gang van zaken niet betrokken en het gaat te ver om hem ter zake een persoonlijk tuchtrechtelijk verwijt te maken.

Ad b.

De gang van zaken rond het periodieke ECG is niet geweest zoals het had moeten gaan. Er is minstens sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, doordat de cardioloog via een andere weg reageerde dan gebruikelijk, en het bericht binnenkwam op een e-mailadres dat niet voor binnenkomende mails werd gebruikt en daardoor ook niet werd gezien. Inmiddels is aan deze onveilige situatie een einde gemaakt. Het college acht echter de handelwijze van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad c.

Daargelaten dat het in het tuchtrecht niet gaat over de beoordeling van de gevolgen van verwijtbaar handelen, is niet gebleken dat klaagster enig nadeel van het handelen van verweerder heeft ondervonden, zodat ook dit onderdeel niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar kan worden beschouwd.

Ad d.

Het college vermag ten slotte niet in te zien op welk onderdeel verweerder is tekortgeschoten in zijn dossiervoering.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster heeft in hoger beroep haar klacht herhaald en nader toegelicht. Klaagster concludeert tot gegrondverklaring van haar klacht.

4.2 De huisarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a. volgt het Centraal Tuchtcollege het oordeel van het Regionaal College dat verweerder wat betreft het afnemen van de anamnese, het doen van onderzoek, het stellen van de diagnose en het bepalen van het beleid adequaat heeft gehandeld. Wat betreft het verwijt dat de huisarts klaagster niet heeft overgedragen aan een collega is het College van oordeel dat de toestand van klaagster tijdens het bezoek van de huisarts op donderdag 7 februari 2008 niet zodanig was dat overdracht aan de waarnemend collega aangewezen was. Daartoe is het volgende redengevend. De huisarts heeft met betrekking tot het bezoek van die dag verklaard dat klaagster geen acuut zieke indruk maakte. Wat betreft het bloedonderzoek heeft de huisarts toegelicht dat hij dit had aangevraagd om zijn vermoedens van een infectie te ondersteunen en dat hij, gelet op het klinische beeld, geen afwijkende waarden verwachtte. Onder deze omstandigheden mocht de huisarts erop vertrouwen dat de gebruikelijke waarnemingsregeling van de praktijk en de in het Huisarts Informatie Systeem beschikbare gegevens volstonden en bestond er voor hem geen aanleiding aanvullende overdrachtsmaatregelen te treffen.

4.4 Voor het overige heeft de behandeling in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en

dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en mr. M.H. van Gool, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 3 december 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.