ECLI:NL:TGZCTG:2013:144 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.150

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:144
Datum uitspraak: 19-11-2013
Datum publicatie: 21-11-2013
Zaaknummer(s): c2013.150
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts. Klaagster verwijt de huisarts dat hij zich niet op de hoogte heeft gesteld van het ziektebeeld van patiënt - haar inmiddels overleden man - in de terminale fase en dat de huisarts heeft geweigerd de nodige zorg te verschaffen. Het Regionaal Tuchtcollege legt de huisarts de maatregel van berisping op. Hoger beroep huisarts verworpen door het Centraal Tuchtcollege.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.150 van:

A., huisarts, wonende te B., appellant, verweerder in eerste instantie, gemachtigde: mr. R.A. Kaarls,

tegen

C., wonende te B., verweerster, klaagster in eerste aanleg.

1. Verloop van de procedure

C. - hierna: klaagster - heeft op 10 augustus 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te

's-Gravenhage tegen A. - hierna: de huisarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 5 maart 2013, onder kenmerk 2012-153 heeft dat College de huisarts de maatregel van berisping opgelegd. De huisarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Klaagster heeft een verweer­schrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tucht­college van 24 september 2013, waar klaagster is verschenen, alsmede de huisarts, bijgestaan door zijn gemachtigde.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:

Klaagster is de vrouw van D., geboren op 17 mei 1933, hierna: patiënt. Bij patiënt was op 4 april 2012 de diagnose hersentumor fase 4 vastgesteld. Hij stond onder behandeling van een andere huisarts, voor wie de arts tijdens de vakantieperiode van 9 mei tot en met 27 juli 2012 waarnam. Vanaf maandag 16 juli 2012 is de toestand van patiënt verslechterd. Op 29 juli 2012 is hij thuis overleden.

3. De klacht

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder

- zich niet op de hoogte heeft gesteld van het ziektebeeld van patiënt in de

terminale fase,

- heeft geweigerd patiënt de benodigde zorg te verschaffen.

Klaagster stelt dat zij in de periode vanaf 17 juli 2012 verschillende malen contact heeft opgenomen met de arts.

Op 17 juli heeft zij de arts tijdens het telefonisch spreekuur gesproken, hem de klachten van patiënt (onder meer buikpijn aan de rechterkant) meegedeeld en gezegd dat hij een hersentumor had en terminaal was. Op advies van de arts zou onderzocht worden of patiënt een blaasontsteking had waarvoor zij de volgende dag urine zou brengen.

In de nacht van 17 op 18 juli is in verband met toenemende klachten contact geweest met de huisartsendienst E., waarna een arts is langs gekomen en een urinetest is afgenomen die een blaasontsteking heeft aangetoond.

Op 18 juli heeft klaagster de assistente van de arts gebeld, haar over de uitslag van de urinetest geïnformeerd en meegedeeld dat patiënt erg onrustig was en last had van hoofdpijn.

Op 19 juli heeft klaagster tussen 7.30 en 8.00 uur met de arts zelf gesproken. Hij liet weten dat, ondanks haar mededeling dat patiënt erg onrustig was en schreeuwde van de pijn en inmiddels ook volledig incontinent was, de pijnen en onrust binnen een paar dagen over zouden zijn als de antibiotica kuur beëindigd was. Hij zei ook de noodzaak van hulp niet in te zien.

Op 25 juli om 14.20 uur heeft klaagster de arts telefonisch weer gesproken. Hij liet meteen weten dat de uitslag van de urinetest uitwees dat dit schoon was. Na enige discussie, veroorzaakt doordat deze mededeling fout was, deelde de arts - voor het eerst - mee langs te komen, maar dat het diezelfde dag niet meer mogelijk was omdat klaagster te laat had gebeld. De arts zei dat hij de volgende dag, 26 juli, niet aanwezig was maar dat klaagster een waarnemer kon bereiken.

Toen zij op 26 juli de waarneming belde, bleek de arts met vakantie te zijn gegaan. De met de waarneming belaste arts kwam meteen, overzag de ernst en heeft direct thuishulp geregeld. Later op die dag is deze arts opnieuw langs geweest bij patiënt.

4. Het standpunt van de arts

De arts bestrijdt de klacht en daaraan ten grondslag gelegde stellingen. Zakelijk weergegeven ontkent de arts dat hij – naar hij bedoelt in de periode voor 26 juli 2012 - op de hoogte is geweest van de situatie van patiënt. De eigen huisarts, die patiënt overigens zelf nooit heeft gezien en behandeld, had geen bijzonderheden over hem aan de arts doorgegeven. Klaagster heeft alleen op 17 juli met de arts persoonlijk gesproken. Klaagster zei toen dat er niets aan de hand was en dat haar man op die dag opeens problemen met plassen had gekregen. Op 18 juli 2012 heeft zij met de praktijk contact gehad, bij welke gelegenheid zij heeft laten weten dat na interventie van de E.-arts in de nacht ervoor een urinetest niet meer nodig was. Zij heeft toen noch op een ander moment gevraagd om bij patiënt langs te komen. Voor zover nodig wordt op het verweer hierna ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Tijdens de behandeling ter zitting heeft klaagster uitdrukkelijk herhaald dat zij, anders dan de arts heeft erkend, hem in de bewuste periode ook op 19 en 25 juli heeft gesproken. Zij heeft bovendien herhaald dat zij bij het eerste telefooncontact al aan de arts had gezegd dat haar man ernstig ziek was en bij hem een hersentumor was vastgesteld. Het College overweegt in dit verband als volgt.

5.2 De arts heeft als productie 2 bij dupliek overgelegd een, naar hij stelt, door hem eigenhandig geschreven weergave van het telefoongesprek van 17 juli 2012. Deze notitie is opgenomen in het door de huisarts bijgehouden medisch dossier.

In het dossier staat achter 17-07-2012:

S A.: Et belt pt is terminaal nu sinds een dag freq mictie en onrustig sbnachts Et wil iets tegen de onrust

P oxazepam 10 mg 1d1 en morgen urine laten nakijken

In de door de arts overgelegde handgeschreven versie is het woord terminaal doorgehaald en daarvoor in de plaats is het woord heeft geschreven. In het dossier van de eigen huisarts is de originele tekst met daarin het woord “terminaal” opgenomen.

Uit deze wijziging en de notitie in het huisartsendossier leidt het College af dat de arts wel degelijk op 17 juli 2012 ermee bekend was dat patiënt terminaal was, terwijl hij ook heeft geweten dat - zoals klaagster heeft gesteld - patiënt ‘s nachts onrustig was en iets tegen de onrust wilde.

Tegen deze achtergrond moet het standpunt van de arts over zijn gebrekkige wetenschap omtrent de toestand van patiënt en over de hulpvraag van klaagster als ongeloofwaardig terzijde worden geschoven. Zijn opmerking, dat klaagster had gezegd dat er “niets aan de hand was”, wordt door de feiten gelogenstraft.

5.3 Daar komt bij dat het College evenmin kan aannemen dat klaagster slechts eenmaal persoonlijk telefooncontact met de arts heeft gehad. Uit de overgelegde telefoonspecificaties moet worden afgeleid dat klaagster op 17 juli, op 18 juli (tweemaal), op 19 juli, op 23 juli, op 25 juli en op 26 juli 2012 telefonisch contact met de praktijk heeft gehad. De genoteerde lengte van deze contacten maakt aannemelijk dat ook daadwerkelijk gesprekken zijn gevoerd. Wel valt op dat klaagster zelf het gesprek van

23 juli niet heeft genoemd, maar daar staat tegenover dat voor die datum in de medische gegevens is opgenomen: A.: vpk belt wil recp voor beginnen decubituspleke bil. Niet uit te sluiten is dat niet zij, maar de verpleegkundige met haar telefoontoestel het contact heeft gelegd. Nu de arts kennelijk ook dit contact bestrijdt, wordt zijn standpunt ook in zoverre gepasseerd.

5.4 Vanwege de categorische ontkenning van de arts valt niet precies vast te stellen, met wie (de arts en/of de assistente) en over welke onderwerpen klaagster op de hiervoor aangeduide data heeft gesproken. Gelet op het voorgaande kan echter wel als vaststaand worden aangenomen dat hij ondanks zijn wetenschap van de ernst van de toestand waarin patiënt verkeerde op verschillende momenten niet is ingegaan op de hulpvraag. Zelfs indien die hulpvraag hem niet duidelijk was geweest, had de arts op grond van goed hulpverlenerschap ook zonder verzoek van klaagster daartoe moeten besluiten patiënt te bezoeken.

5.5 De conclusie is dat de klacht op beide onderdelen gegrond is en dat de arts van zijn nalaten een ernstig verwijt moet worden gemaakt. Hij heeft door zijn categorische ontkenning van de gestelde feiten nagelaten het College inzicht te geven in de beweegredenen. Dat moet voor zijn rekening blijven.

5.6 De arts heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens patiënt en klaagster had behoren te betrachten. Oplegging van de hierna te vermelden maatregel wordt passend en geboden geacht.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven onder “2. De feiten” van de beslissing in eerste aanleg, met dien verstande dat daar waar staat dat de vakantieperiode duurde “van 9 mei tot en met 27 juli 2012” dient te worden gelezen “van 9 juli tot en met

27 juli 2012”, nu uit de stukken blijkt dat dit laatste juist is.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Het beroep van de huisarts strekt tot vernietiging van de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege en tot ongegrondverklaring van de klacht.

4.2 Klaagster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter,

mr. G.P.M. van den Dungen en mr. L.F. Gerretsen-Visser, leden-juristen en

drs. M.G.M. Smid-Oostendorp en dr. B.P.M. Schweitzer, leden-beroepsgenoten en

mr. M.H. van Gool, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2013.

Voorzitter w.g. Secretaris w.g.