ECLI:NL:TGZCTG:2013:143 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.040
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:143 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-11-2013 |
Datum publicatie: | 21-11-2013 |
Zaaknummer(s): | c2013.040 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verzekerings-/bedrijfsarts. Klager verwijt de arts dat het onderzoek dat door de arts is verricht in verband met de aanvraag van een gehandicaptenparkeervoorziening onzorgvuldig is geweest waardoor klager een dergelijke vergunning is onthouden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen en het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.040 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., arts arbeid en gezondheid (verzekerings-/bedrijfsarts),
wonende te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. van Amelsvoort, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 1 februari 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van
30 oktober 2012, onder nummer 2012-021 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 oktober 2013, waar zijn verschenen klager en de arts, bijgestaan door mr. R.J. Peet, verbonden aan de Stichting VvAA te Utrecht.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, wordt van het volgende te worden uitgegaan.
Op 1 augustus 2011 heeft klager bij de gemeente B. een aanvraag ingediend voor het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart-passagier (GPK-B). Op
15 september 2011 heeft de arts klager thuis bezocht voor het verrichten van een keuring in het kader van bovengenoemde aanvraag. De arts heeft onderzoek verricht en heeft de bevindingen van het onderzoek genoteerd in de Medische rapportage WMO-voorziening Gemeente B. d.d. 19 september 2011. Daarin staat ondermeer het volgende vermeld:
“3. “Anamnese”
Cliënt rapporteert problemen bij het lopen als gevolg van een pijnlijk linkerbeen en een pijnlijke onderrug (...). Bij het lopen gaat na een paar minuten het linkerbeen pijn doen. (...) Hij (lees: cliënt) schat zijn maximale aaneengesloten loopafstand op circa 250 meter, de afstand naar de dichtstbijzijnde supermarkt. Zijn auto kan hij regelmatig niet binnen het bereik van zijn maximale loopafstand parkeren.
De overige anamnese vermeldt dat cliënt in 2001 een hartinfarct heeft doorgemaakt. (...) Voorts is cliënt bekend met suikerziekte type II, waarvoor nog geen medicatie behoeft te worden gebruikt. Hij kreeg het advies af te vallen. Hij woog boven de 100 kg, maar weegt inmiddels rond de 97 kg. Cliënt vindt dat hij snel moe is en bij inspanning gaat hij snel transpireren. Tot slot is cliënt bekend met af en toe optredende migraine.
4. Medische behandeling
Cliënt staat voor klachten van zijn rug en been niet meer onder specialistische behandeling Hij heeft wel fysiotherapie voor pijn in de onderrug. Cliënt wordt jaarlijks gecontroleerd door een cardioloog.
7. Informatie van derden
Er heeft met toestemming van cliënt telefonisch overleg plaatsgevonden met de behandelend fysiotherapeut van cliënt van E.. Deze bevestigt dat cliënt behandeld wordt vanwege een SI-blokkade. Indien cliënt actiever zou oefenen, is de kans groot dat hij eerder van zijn klachten af is en gemakkelijker gaat lopen / bewegen.
8. Beschouwing
De maximaal aaneengesloten loopafstand bedraagt op dit moment nog altijd meer dan 200 meter, een conclusie die ook bij een eerdere aanvraag voor een GPK-B in 2005 werd getrokken. (....) aan de onderste extremiteiten geen paresen en normale arteriële pulsaties, waaruit mag worden geconcludeerd dat er ook geen vasculaire oorzaak is voor de geclaimde loopstoornis. Al met al voldoet cliënt niet aan de criteria die verstrekking van een Europese GPK-B rechtvaardigen.”
De gemeente B. heeft vervolgens een besluit tot afwijzing van de aanvraag voor de gehandicaptenparkeerkaart genomen omdat klager volgens de gemeente niet voldeed aan de voorwaarden die het hebben van een gehandicaptenparkeerkaart rechtvaardigde. Klager heeft tegen het besluit van de gemeente B. bezwaar aangetekend. Dit bezwaar is afgewezen. Ook het tegen deze beslissing ingestelde beroep heeft geen doel getroffen.
3. De klacht.
Klager verwijt de arts -zakelijk weergegeven- dat het onderzoek verricht in verband met de aanvraag van een gehandicaptenparkeervoorziening op 15 september 2011, onzorgvuldig is geweest. Daarmee heeft de arts onjuist gehandeld. Hierdoor is naar de gemeente een onjuiste weergave van de problemen gegeven waardoor klager ten onrechte een gehandicaptenparkeervergunning is onthouden.
De arts heeft in de ogen van klager amper de tijd genomen om een deugdelijk onderzoek te verrichten en heeft niet de moeite genomen om de relevante medisch informatie op te vragen bij de specialisten waar klager onder behandeling was of was geweest.
4. Het standpunt van de arts
De arts heeft de klachtonderdelen en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.
5. De beoordeling
5.1 Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 De arts is in zijn hoedanigheid van medisch adviseur gevraagd om medisch advies uit te brengen met betrekking tot de aanvraag die klager had gedaan. Het onderzoek en het advies moet plaatsvinden op basis van het locale geldende beleid. In dit geval sloot dit beleid aan bij de destijds geldende “Protocol Gehandicaptenparkeervoorzieningen”. Dit door de beroepsvereniging van artsen indicatie en advies, opgestelde protocol (het VIA-protocol), biedt voor de adviseur richtlijnen en kaders voor de procedure van het onderzoek en het opstellen van een medisch advies.
De vraag of verweerder zijn onderzoek zorgvuldig heeft verricht en of hij op de juiste wijze zijn advies naar de gemeente heeft uitgebracht, dient derhalve beoordeeld te worden aan de hand van genoemde regelgeving en het VIA-protocol. Dat protocol moet worden beschouwd als een weerslag van hetgeen in de beroepsgroep als standaard en norm was aanvaard.
5.3 In punt 1.9.1 van het protocol is bepaald dat toekenning van een gehandicaptenparkeerkaart aan de orde is, voor zowel bestuurders en passagiers, wanneer betrokkene als gevolg van een medische aandoening niet meer dan 100 meter kan lopen.
5.4 Op grond van het door de arts op 15 september 2011 uitgevoerde onderzoek, de door klager zelf verstrekte gegevens omtrent zijn medische toestand en mogelijkheden en de door de arts bij de behandeld fysiotherapeut opgevraagde medische gegevens van klager, was er voor de arts geen aanleiding om aan te nemen dat er bij klager medische beperkingen waren die maakten dat de loopafstand – al dan niet met hulpmiddel- beperkt was tot niet meer dan 100 meter. Het onderzoek van de arts was dus voldoende zorgvuldig. Het vorenstaande brengt mee dat de klacht ongegrond moet worden verklaard.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder “2. De feiten” zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft hiertegen verweer gevoerd en concludeert - impliciet - tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten noch tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. R. Veldhuisen en
mr. M. Wigleven, leden-juristen en mr.drs. J.A.W. Dekker en mr.drs. W.A. Faas, leden- beroepsgenoten en mr. M.D. Barendrecht-Deelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.