ECLI:NL:TGZCTG:2013:136 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.410

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:136
Datum uitspraak: 07-11-2013
Datum publicatie: 07-11-2013
Zaaknummer(s): c2012.410
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen een tandarts. Klager verwijt de tandarts dat zij 1) geen aandacht heeft besteed aan de notitie op de patiëntenkaart dat er een solo-opname gemaakt moest worden van element 22, 2) gedurende drie jaren geen enkele röntgenfoto van het gebit van klager heeft gemaakt en 3) klager onjuist heeft ingelicht over de toestand van zijn gebit. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.410 van:

A., tandarts, wonende te B., appellante, verweerster in eerste aanleg, gemachtigde: mr. W.H. Bouman, advocaat te Amsterdam,

tegen

H., wonende te B., verweerder in hoger beroep, klager in eerste aanleg, gemachtigde: D. en E. te Amsterdam en mr. A.C. Kool, advocaat te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

H. - hierna klager - heeft op 21 juni 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen A. - hierna de tandarts - een klacht ingediend. Bij beslissing van

5 juni 2012, onder nummer 11/214T heeft dat College de klacht in nagenoeg al haar onderdelen gegrond verklaard en de tandarts de maatregel van waarschuwing opgelegd. De tandarts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

Klager heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2012.408 en C2012.409 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 1 oktober 2013, waar zijn verschenen D. en E. als gemachtigden van klager, bijgestaan door mr. Kool en de tandarts, bijgestaan door mr. Bouman. Klager is niet verschenen. Mr. Kool heeft de standpunten van klager nader toegelicht aan de hand van een pleitnotitie die hij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Op 29 augustus 2007 wendde klager zich voor het eerst tot F.- tandartsenpraktijk BV, geleid door E. en D.. Verweerster is van 2 december 2002 tot en met 30 juni 2010 als tandarts in deze praktijk werkzaam geweest. Op 29 augustus 2007 is klager gezien door een collega van verweerster. Klager had op dat moment last van een zacht gevoel ter plaatse van zijn gehemelte en een ‘witte bolling’ in zijn mond. Tevens had hij een verkleuring van het element 22, waarvan de oorzaak onbekend was. De collega van verweerster heeft vervolgens een overzichtsfoto (OPG) gemaakt evenals 2 bitewings. Hij noteerde in het tandheelkundig dossier dat de elementen 22 en 18 in de gaten gehouden moesten worden en dat de eerstvolgende afspraak een kleine röntgenfoto (solo) moest worden gemaakt van element 22.

2.2. Klager is voor zijn (half)jaarlijkse controle drie keer teruggekeerd naar de tandartspraktijk. Deze controlebehandelingen zijn door verweerster verricht.

2.3. Bij de eerste controle heeft klager verweerster verteld wat zijn klachten waren en dat de collega van verweerster een ‘follow-up’ nodig achtte. Verweerster zelf vond, gezien de op 29 augustus 2007 gemaakte overzichtsfoto, het vervaardigen van een solo opname niet noodzakelijk. Ook overigens constateerde zij een ‘mooi gebit’ dat geen nader onderzoek of specifieke behandeling behoefde. Ditzelfde constateerde zij bij de tweede en derde controle.

2.4. Klager is in oktober 2010 door een (andere) collega van verweerster behandeld. Deze collega constateerde ter plaatse van het element 22 een fistel die behandeling noodzakelijk maakte. Op 24 november 2010 is daartoe gestart met een wortelkanaalbehandeling. Aangezien de ontsteking bleef, is klager op 13 april 2011 verwezen naar een kaakchirurg.

2.5. Klager heeft op 10 mei 2011 de kaakchirurg bezocht. Deze constateerde een periapicale cyste (wortelpuntontsteking) ter plaatse van element 22. De kaakchirurg heeft daarop besloten tot een wortelpuntoperatie.

3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster:

1. geen aandacht heeft besteed aan de notitie op de patiëntenkaart dat er een

soloopname gemaakt moest worden van element 22;

2. gedurende drie jaren geen enkele röntgenfoto van het gebit van klager heeft

gemaakt;

3. klager onjuist heeft ingelicht over de toestand van zijn gebit.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1. Ter toetsing staat of verweerster bij het beroepsmatig handelen ten opzichte van klager buiten de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is getreden, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard. Het college is van oordeel dat dit op onderdelen het geval is geweest en motiveert dat als volgt.

5.2. Vast staat dat klager bij het eerste bezoek op 29 augustus 2007 klachten uitte die aandacht behoefden en dat een verkleuring van het element 22 zichtbaar was. Verweerster heeft, zoals zij ter terechtzitting erkende, bij haar eerste controle de verkleuring opgemerkt. Dat zij desondanks in navolging van het advies van haar collega geen solo-opname maakte, valt verweerster niet te verwijten. Zij heeft aangevoerd dat de op 29 augustus 2007 gemaakte overzichtsfoto geen afwijkingen vertoonde. Op grond van de overgelegde gegevens heeft het college niet kunnen vaststellen dat deze conclusie van verweerster onjuist was. Onder deze omstandigheden is het college van oordeel dat verweerster mocht afgaan op haar eigen onderzoeksbevindingen - zij heeft zoals klager ter terechtzitting erkende in de mond van klager gevoeld - en haar professionele oordeel en dat zij het op dat moment (dus) niet noodzakelijke röntgenologisch onderzoek achterwege mocht laten. Daarentegen had de verkleuring van het element 22 - waarvan de oorzaak onbekend was én waarvan het verweerster bekend was, of had behoren te zijn, dat behandeling ervan niet had plaatsgevonden - voor verweerster aanleiding moeten zijn om een vitaliteittest te doen. Verweerster heeft niettemin dit wel noodzakelijke onderzoek achterwege gelaten, hetgeen haar te verwijten valt. Zij heeft hiermee niet alleen zichzelf de kans ontnomen om een gefundeerde onderbouwing te hebben voor het achterwege laten van het maken van een solo-opname, maar ook het risico genomen dat er een (acute) wortelpuntontsteking kon ontstaan van het verkleurde element 22. Een en ander geldt evenzeer voor de twee opvolgende controles.

5.3. Het achterwege laten van de vitaliteittest heeft er bovendien toe geleid dat zij klager onjuist heeft ingelicht door te spreken van ‘een mooi gebit’ dat kennelijk geen onderzoek en/of behandeling behoefde.

5.4. De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in nagenoeg al haar onderdelen gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten. De oplegging van na te melden maatregel is daarvoor passend.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep is de klacht van klager (door zijn gemachtigden) herhaald en nader toegelicht.

4.2 De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beslissing met inbegrip van de aan haar opgelegde maatregel. Hiervoor heeft de (gemachtigde van de) tandarts in het aanvullend beroepschrift een formeel bezwaar (A) en een drietal inhoudelijke bezwaren (B tot en met D) tegen de bestreden beslissing aangevoerd.

4.3 Het formele bezwaar dat in hoger beroep door de tandarts naar voren wordt gebracht houdt – kort samengevat – in dat bij de behandeling in eerste aanleg niet is voldaan aan de beginselen van een eerlijke procesvoering. De tandarts was voor het voeren van haar verdediging afhankelijk van de medische gegevens die door (de gemachtigden van) klager ter beschikking zijn gesteld, welke informatievoorziening aanzienlijk tekort schoot. Als gevolg hiervan zou de tandarts dusdanig in haar verdediging beperkt zijn geweest dat niet van een fair trial als bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) kan worden gesproken. Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat de medische gegevens die volgens de tandarts ontbreken, niet noodzakelijk zijn voor de beoordeling van onderhavige klacht. Op basis van de medische gegevens die door (de gemachtigden van) klager ter beschikking zijn gesteld en door het Regionaal Tuchtcollege in zijn beoordeling zijn betrokken, heeft de tandarts zich voldoende kunnen verdedigen; deze gegevens vormen ook voor het Centraal Tuchtcollege een voldoende basis voor de beoordeling van het hoger beroep.

4.4 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. M. Fokke en drs. H.J. van Iterson, leden- beroepsgenoten; en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

7 november 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.