ECLI:NL:TGZCTG:2013:131 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.151
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:131 |
---|---|
Datum uitspraak: | 07-11-2013 |
Datum publicatie: | 07-11-2013 |
Zaaknummer(s): | c2013.151 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De Inspectie voor de Gezondheidszorg verwijt de cardioloog onzorgvuldig handelen in zijn praktijkuitoefening. De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat: 1. de wijze van praktijkvoering van verweerder onvoldoende is en ver beneden de standaard van de beroepsgroep; 2. de dossiervorming niet voldoet aan de professionele norm en een medicatieoverzicht ontbreekt; 3. de opslag en toegankelijkheid van onderzoeksuitslagen niet is geborgd; 4. de continuïteit van de zorg niet (afdoende) is geborgd; en 5. in de praktijk van verweerder geen protocollen zijn aangetroffen of voorhanden zijn voor de meest belangrijke cardiologische problemen. Het RTG heeft de arts de maatregel van doorhaling opgelegd, zijn inschrijving in het BIG register met onmiddellijke ingang geschorst en de publicatie van de beslissing gelast. Het Centraal Tuchtcollege heeft - zakelijk weergegeven - de arts niet-ontvankelijk verklaard in het beroep tegen de bij wijze van voorlopige voorziening opgelegde schorsing van inschrijving, de klacht van de Inspectie gegrond verklaard, de bestreden beslissing vernietigd wat betreft de opgelegde maatregel, de maatregel opgelegd van een gedeeltelijke ontzegging van zijn bevoegdheid als arts hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als cardioloog werkzaam te zijn, bepaald dat van deze maatregel aantekening in het Register wordt gemaakt, bepaald dat de bestreden beslissing voor het overige wordt bekrachtigd en ten slotte de publicatie bepaald. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
vo or de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.151 van:
A., cardioloog, wonende te B., appellant,
verweerder in eerste aanleg,
gemachtigde: prof. mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam,
tegen
DE INSPECTIE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG,
regio C.,
bij monde van mr. D. en mr. E.,
verweerders in hoger beroep, kantoorhoudende te F.
1. Verloop van de procedure
De Inspectie voor de Gezondheidszorg - hierna klaagster of de Inspectie - heeft op
19 november 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen cardioloog
A. - hierna de arts of appellant - een klacht ingediend. Bij beslissing van 15 januari 2013, onder nummer 12/433, heeft dat College - zakelijk weergegeven - aan de arts de maatregel van doorhaling van de inschrijving als arts opgelegd, de inschrijving van de arts in het BIG-register met onmiddellijke ingang geschorst alsmede de publicatie van de beslissing gelast.
De arts is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De Inspectie heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 12 september 2013, waar zijn verschenen mr. D. en mr. E. van de zijde van klaagster alsmede de arts, bijgestaan door prof. mr. H. Loonstein voornoemd.
Zowel mr. E. als prof. mr. H. Loonstein heeft het standpunt van de door haar/hem bijgestane partij toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder, geboren op 17 november 1936, voert sinds 1982 een extramurale eenmanspraktijk cardiologie in F.
2.2 De Inspectie heeft op 31 januari 2011 een melding ontvangen van de Nederlandse Vereniging voor Cardiologie (NVVC), met daarin de bevindingen van de kwaliteitsvisitatie door deze vereniging op 30 november 2010 aan de praktijk van verweerder. De conclusie van deze visitatie was dat de praktijkvoering “beneden de standaard van de beroepsgroep is. De mate waarin dat het geval is maakt het weinig waarschijnlijk dat op korte termijn aan die standaard voldaan kan worden.” Ook waren bij de visitatie problemen met verweerders accreditatiepunten voor diens herregistratie als cardioloog gesignaleerd. De nascholingspunten konden niet worden overgelegd en daarom niet worden geverifieerd. De visitatie van 30 november 2010 was een vervolg op de visitatie van 19 november 2008, toen evenmin bewijsstukken voor het behalen van de benodigde nascholingspunten konden worden getoond.
2.3 Op 28 april, 11 mei, 24 augustus en 12 oktober 2011 heeft de Inspectie bezoeken gebracht aan de praktijk van verweerder.
2.4 Op 28 april 2011 heeft de Inspectie geconstateerd dat de dossiervorming tekort schoot, een klachtenregeling ontbrak, de medische apparatuur niet aantoonbaar was onderhouden, de hygiëne en infectiepreventie niet in orde waren, de vaardigheid voor reanimatie bij verweerder ontbrak, fietsproeven niet volgens protocol werden uitgevoerd, de noodzakelijke protocollen niet voorhanden waren, de waarneming en samenwerking in de keten niet formeel geregeld waren en de medicatieveiligheid en de voorlichting aan patiënten niet (afdoende) in orde waren.
2.5 Op 4 mei 2011 heeft de Inspectie met verweerder afgesproken dat hij per direct geen acute patiënten meer zou zien in de praktijk en dat hij daar geen fietsproeven meer zou doen. Op 11 mei 2011 heeft de Inspectie de praktijk van verweerder bezocht om de voortgang van de verbeteringen te bespreken.
Op 29 juni 2011 heeft verweerder te kennen gegeven dat zijn patiëntenbestand vóór het einde van 2011 zou zijn overgenomen door een cardiologisch centrum.
2.6 Bij de bezoeken van 24 augustus en 12 oktober 2011 heeft de Inspectie geconstateerd dat te weinig vooruitgang was geboekt met de dossiervoering en de opslag en toegankelijkheid van onderzoeksuitslagen.
2.7 Bij brief van 22 november 2011 heeft de Inspectie er bij verweerder op aangedrongen zijn praktijk af te bouwen en uiterlijk per 1 maart 2012 te stoppen.
Bij brief van 15 februari 2012 heeft verweerder de Inspectie verzocht de einddatum te verschuiven naar eind juni 2012.
2.8 Op 17 februari 2012 heeft de Inspectie tijdens een volgend bezoek geconstateerd dat de dossiervoering nog steeds niet op orde was. Anamneses ontbraken, evenals de uitkomsten van echo’s, ECG’s en inspanningstesten. Bij e-mailbericht van 20 februari 2012 heeft verweerder aangekondigd zijn praktijk per
1 maart 2012 te zullen sluiten.
2.9 Op 7 september 2012 heeft de Inspectie bericht ontvangen van de NVVC dat verweerder weer praktijk zou voeren, waarop de Inspectie de praktijk nog dezelfde dag heeft bezocht. De Inspectie heeft toen geconstateerd dat verweerder na 1 maart 2012 recepten heeft uitgeschreven, een patiënt heeft doorgestuurd naar het ziekenhuis, ECG’s en echo’s heeft gemaakt, patiënten op afspraak heeft gezien, de fiets weer in de praktijk is aangetroffen en is aangesloten voor gebruik door patiënten. De Inspectie heeft verspreid in de praktijk stapels enveloppen (dossiers) zien liggen en losse papieren behorend tot de dossiers. Op deze papieren waren geen NAW-gegevens vermeld zodat de medische informatie niet herleidbaar was tot patiënten. De Inspectie heeft geconcludeerd dat de continuïteit van de zorg niet was gewaarborgd.
2.10 Op 14 september 2012 heeft de Inspectie verweerder een bevel opgelegd op grond van artikel 87a van de Wet BIG, zakelijk weergegeven inhoudende dat verweerder zijn werkzaamheden als cardioloog en zijn praktijkvoering per
14 september 2012 neerlegt. In dat bevel heeft de Inspectie opgenomen dat dit van kracht blijft, totdat het handelen van de cardioloog is getoetst door een rechterlijke instantie.
2.11 Verweerder heeft bezwaar gemaakt tegen het bevel van de Inspectie van
14 september 2012 en bij de rechtbank, sector bestuursrecht, een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op 13 december 2012 afgewezen, met als grond dat het belang van de Inspectie bij uitvoering van het bestreden besluit (het bevel) op dat moment zwaarder woog dan het belang van verweerder om zijn praktijk te kunnen voortzetten.
2.12 In 2008 is de registratie van verweerder als cardioloog in het BIG-register verlengd voor een kortere periode dan gebruikelijk, namelijk twee en een half jaar,
tot 14 juni 2011. Herregistratie is in 2011 door de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) geweigerd, omdat er te weinig nascholingspunten waren. Verweerder heeft hiertegen bezwaar gemaakt, waarna diens herregistratie als cardioloog alsnog heeft plaatsgevonden voor vijf jaar.
2.13 Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Amsterdam heeft verweerder bij beslissing van 3 juli 2012 een berisping opgelegd vanwege onder meer inadequate dossiervoering en onvoldoende behandelbeleid in de periode tot eind 2010.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klaagsters
De Inspectie heeft bij het indienen van de onderhavige klacht op de voet van artikel 65 lid 6 van de Wet BIG het College verzocht om een spoedbehandeling.
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat:
1. de wijze van praktijkvoering van verweerder onvoldoende is en ver beneden de standaard van de beroepsgroep;
2. de dossiervorming niet voldoet aan de professionele norm en een medicatieoverzicht ontbreekt;
3. de opslag en toegankelijkheid van onderzoeksuitslagen niet is geborgd;
4. de continuïteit van de zorg niet (afdoende) is geborgd;
5. in de praktijk van verweerder geen protocollen zijn aangetroffen of voorhanden zijn voor de meest belangrijke cardiologische problemen.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Hij meent dat er voldoende garanties zijn voor een voldoende kwaliteit van de zorg. Voor zover nodig wordt hieronder op het verweer ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
5.1 De door de gemachtigde van verweerder verzonden en op het secretariaat van het college op 14 januari 2013 ontvangen brief met bijlagen zijn te laat want in strijd met de termijn van twee weken vóór de terechtzitting (artikel 9 lid 2 van het Tuchtrechtbesluit BIG) ingediend. Van de inhoud zal in dit geval echter kennis worden genomen, nu de wederpartij heeft verklaard haar bezwaar gelet op het voor haar grotere belang bij een spoedige voortgang van de procedure noodgedwongen te laten varen. Het College deelt dit standpunt van de Inspectie waarbij het opmerkt dat ook zij te laat enkele stukken in het geding heeft gebracht. Aldus wordt op alle tot op de overgelegde stukken acht geslagen.
5.2 Vanwege de onderlinge samenhang behandelt het College de vijf klachtonderdelen gezamenlijk. In de eerste plaats worden de verwijten van de Inspectie inzake de praktijkvoering van verweerder als door hem niet of onvoldoende weersproken gegrond geacht. Verweerder heeft de problemen inzake zijn praktijkvoering zelf erkend. Verweerder heeft vanaf 2010 (de kwaliteitsvisitatie door de NVCC) meer dan eens toegezegd de geconstateerde gebreken in zijn praktijk te herstellen en de praktijkvoering in overeenstemming te brengen met de geldende standaarden. Verweerder heeft bovendien erkend dat hij de adviezen van de Inspectie aanvankelijk onvoldoende serieus heeft genomen. Ter zitting gaf verweerder te kennen, dat hij zich had verkeken op de wijze waarop anno 2012 een specialistenpraktijk gevoerd behoort te worden.
5.3 Verweerder heeft ook na de bezoeken van de Inspectie geen uitvoering gegeven aan zijn toezeggingen verbeteringen door te zullen voeren, althans in onvoldoende mate en met volstrekt onvoldoende resultaat. Het college constateert dat verweerder zelfs de meest eenvoudig aan te brengen verbetering, namelijk het van identificerende gegevens voorzien en inhoudelijk op orde brengen, fatsoenlijk opruimen en in gesloten kasten bewaren van de handmatige patiëntendossiers, achterwege heeft gelaten. Het verweer, dat het logisch was dat er op 7 september 2012 overal enveloppen met patiëntgegevens lagen omdat de praktijk gesloten was, volgt het college niet. Het gesloten zijn van de praktijk houdt niet in dat een derde geen kennis kan nemen van wat verweerder links en rechts verspreid laat slingeren. Ook toen verweerder zijn dossiervorming naar zijn zeggen compleet had vernieuwd in de vorm van een elektronisch patiëntensysteem waarin 200 nieuwe patiënten waren opgenomen, bleek een belangrijk aspect als de geheimhouding niet op orde. Zo is toen een cd-rom met medische gegevens van ook een aantal andere patiënten ‘per ongeluk’ terechtgekomen bij één patiënt.
5.4 Ook aan de telkenmale door de Inspectie geuite noodzaak om voldoende continuïteit van de zorg te waarborgen, in de vorm van een adequate achterwacht voor de eenmanspraktijk, is verweerder niet tegemoet gekomen. Hij zou weliswaar mondelinge afspraken hebben gemaakt met het VUMC, maar uit niets blijkt dat met die instelling concrete bindende afspraken over samenwerking zijn gemaakt.
5.5 Verder is onweersproken, dat verweerder na zijn besluit om zijn praktijk per 1 maart 2012 te sluiten in de periode daarna toch als cardioloog werkzaamheden in zijn praktijk is blijven verrichten. Verweerder heeft weliswaar de toezegging gedaan om zijn patiëntenbestand over te dragen dan wel op termijn met zijn werkzaamheden te stoppen, maar sprak ter zitting de wens uit om daarvoor zelf het moment te kunnen kiezen. Hij zou graag nog enige tijd als cardioloog in zijn praktijk werkzaam zijn, in plaats van zijn werkzaamheden gedwongen te moeten beëindigen. Het feit dat de fiets weer in de praktijk is aangetroffen en is aangesloten voor gebruik door patiënten bevestigt dat verweerder serieus bezig is met uitvoering van dat voornemen.
5.6 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht in al haar onderdelen gegrond is. Verweerder heeft gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënten had behoren te betrachten.
Het college rekent het verweerder zwaar aan dat hij de dossiervoering ook na de berisping door het tuchtcollege niet in orde heeft gebracht. Ook is het buitengewoon ernstig dat verweerder na de sluiting van zijn praktijk op 1 maart 2012 weer werkzaamheden is gaan verrichten zonder de Inspectie daarvan mededeling te doen. Daarnaast heeft verweerder miskend hoe ernstig het was dat de beroepsgroep na visitatie, anders dan verweerder suggereert, kennelijk na een zorgvuldige en delicate afweging van belangen een melding heeft gedaan bij de Inspectie. Gezien deze feiten en in aanmerking genomen dat de situatie in de praktijk van verweerder sedert 2010 niet fundamenteel is verbeterd en een goede achterwachtregeling nog altijd ontbreekt, heeft het college er geen vertrouwen in dat in de praktijk van verweerder nog verantwoorde zorg zal worden verleend.
5.7 De hardnekkigheid van het tekortschieten van verweerder is ernstig en daarmee zorgelijk voor de toekomst. In dit verband houdt het College rekening met het feit dat het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam bij beslissing van 3 juli 2012 de arts de maatregel van berisping heeft opgelegd op gronden die nog niet aan kracht hebben ingeboet. Gezien de gerede kans op recidive is het College van oordeel dat alleen de zwaarste maatregel, te weten doorhaling van de inschrijving van arts in het BIG-register met onmiddellijke werking, hieraan voldoende recht doet.
Omdat het belang van de bescherming van de individuele gezondheidszorg dat vordert, zal op de voet van artikel 48 lid 8 van de Wet BIG bij wijze van voorlopige voorziening schorsing van de inschrijving worden opgelegd. Deze schorsing zal terstond van kracht worden en gehandhaafd blijven totdat de beslissing tot doorhaling van de inschrijving onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd.
Om redenen, aan het algemeen belang ontleend, zal de beslissing zodra zij onherroepelijk is op na te melden wijze worden bekendgemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden. Daarbij tekent het Centraal Tuchtcollege aan dat de arts in hoger beroep de feiten weliswaar in een ander (minder ernstig) licht probeert te zetten, maar desgevraagd de feiten op zichzelf heeft erkend c.q. niet in essentie heeft betwist.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 De arts acht het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege onjuist en de opgelegde maatregel disproportioneel en beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hij concludeert - zakelijk weergegeven - tot gegrondverklaring van zijn beroep, tot vernietiging van de schorsing van inschrijving en acht onvoldoende grond aanwezig voor bekendmaking ingevolge artikel 71 Wet BIG.
4.2 De Inspectie heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd en heeft
- zakelijk weergegeven - geconcludeerd tot verwerping van het beroep van de arts en handhaving van de doorhaling van de inschrijving in het BIG register.
Beoordeling.
4.3 Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep heeft de Inspectie het Centraal Tuchtcollege meegedeeld dat haar klacht niet zozeer het medisch inhoudelijk handelen van de arts betreft, maar met name het niet vervullen van de essentiële randvoorwaarden (samenhangend met cardiologische praktijkvoering) die voor het behoorlijk waarborgen van de continuïteit van de patiëntenzorg vereist zijn. De arts heeft niet alleen in de gedingstukken maar ook ter zitting in hoger beroep erkend dat hij zijn zaken betreffende de praktijkvoering van de solistische cardiologische praktijk op verschillende punten niet op orde had. Zo heeft de arts (onder meer) toegegeven dat zijn dossiervoering tekort schoot, dat protocollen ontbraken, dat de vaardigheid voor reanimatie aanvankelijk ontbrak, dat fietsproeven niet volgens protocol werden uitgevoerd en dat de waarneming en samenwerking niet formeel waren geregeld, althans schriftelijk vastgelegd waren.
4.4 Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat het Regionaal Tuchtcollege op goede gronden, die het Centraal Tuchtcollege overneemt, heeft geconcludeerd tot gegrondheid van de klacht. Hierbij laat het Centraal Tuchtcollege meewegen dat steeds naar voren komt dat de arts niet in staat blijkt om snel en adequaat de door de beroepsvereniging (NVVC) of de Inspectie geconstateerde tekortkomingen op te lossen en in overeenstemming te brengen met de eisen die vandaag de dag aan een cardiologische praktijk worden gesteld.
4.5 Met het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege, alle feiten en omstandigheden en het voorgaande in aanmerking nemend, van oordeel dat de arts zich in zijn hoedanigheid van cardioloog bij voortduring heeft schuldig gemaakt aan handelen in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens zijn patiënten had behoren te betrachten. Het Centraal Tuchtcollege is daarom van oordeel dat appellant niet meer als zelfstandig cardioloog een eigen praktijk dient uit te oefenen. Daarbij is niet het medisch inhoudelijk optreden van de arts beoordeeld, maar zijn gebleken onvermogen om te voldoen aan de overige voorwaarden die de continuïteit van de zorg van een cardioloog voor zijn patiënten moet waarborgen.
4.6 Het Centraal Tuchtcollege is echter van oordeel dat de opgelegde maatregel qvan doorhaling van zijn inschrijving als arts in het BIG register in dit kader een te zware maatregel is, die onvoldoende recht doet aan hetgeen de arts thans wordt verweten, zulks ondanks de eerder aan de arts opgelegde tuchtmaatregel van berisping en zijn (tot nu toe) vruchteloze pogingen de praktijkvoering en zijn werkwijze in overeenstemming te brengen met de geldende normen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt in dit verband dat de op te leggen maatregel erop gericht moet zijn dat de hier geconstateerde tekortkomingen in de zorg zich niet meer voor kunnen doen. Om die reden zal het Centraal Tuchtcollege de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege alleen vernietigen wat betreft de opgelegde maatregel en de zaak als volgt afdoen.
4.7 Bij zijn oordeel zal het Centraal Tuchtcollege zich laten leiden door artikel
48 lid 1, aanhef en sub e Wet BIG en bepalen dat aan appellant gedeeltelijk de bevoegdheid wordt ontzegd het beroep van arts uit te oefenen, hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als cardioloog werkzaam te zijn. Deze maatregel dient in het BIG-register te worden aangetekend, hetgeen betekent dat de inschrijving van appellant als (basis) arts in het BIG-register in stand kan blijven met de hierboven vermelde aantekening.
4.8 Voor zover het hoger beroep van de arts zich richt tegen de door het Regionaal Tuchtcollege met onmiddellijke ingang opgelegde schorsing van de inschrijving is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn hoger beroep. Het betreft een schorsing van de inschrijving die bij wijze van voorlopige voorziening samenhangt met de opgelegde doorhaling. Blijkens artikel 48 lid 8 van de Wet BIG blijft de inschrijving geschorst totdat de beslissing tot doorhaling onherroepelijk is geworden dan wel in beroep is vernietigd. Zelfstandig beroep tegen deze voorlopige voorziening is derhalve niet mogelijk.
4.9 Anders dan de arts in hoger beroep verzoekt zal om redenen aan het algemeen belang ontleend de publicatie van deze beslissing worden gelast.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verklaart de arts niet-ontvankelijk in het beroep tegen de door het Regionaal Tuchtcollege bij wijze van voorlopige voorziening opgelegde schorsing van de inschrijving;
verklaart de klacht van de Inspectie gegrond;
vernietigt de beslissing waarvan beroep doch alleen wat betreft de opgelegde maatregel;
en in zoverre opnieuw rechtdoende :
legt de arts de maatregel op van gedeeltelijke ontzegging van zijn bevoegdheid als arts, hierin bestaande dat hem het recht wordt ontzegd als cardioloog werkzaam te zijn;
bepaalt, dat van deze maatregel een aantekening in het Register zoals bedoeld in artikel 3 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg wordt gemaakt;
bekrachtigt de bestreden beslissing voor het overige;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Nederlandse Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. A. Smeeïng-van Hees
en mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en dr. R. Heijligenberg en dr. A.A. de Rotte,
leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting
van 7 november 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.