ECLI:NL:TGZCTG:2013:128 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.087

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:128
Datum uitspraak: 31-10-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): c2013.087
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de behandeling door verweerder (chirurg) van klaagsters partner, verder patiënt. Verweerder heeft na een door een collega-chirurg (C2013.085) uitgevoerde coloscopie en een door een andere college-chirurg (C2013.086) uitgevoerd buikonderzoek van patiënt, patiënt geopereerd. In een later stadium werd een perforatie ontdekt. Klaagster verwijt verweerder 1) dat hij niet bekwaam/bevoegd was om de operatie uit te voeren, 2) dat er postoperatief een infectie is ontstaan, 3) dat hij zonder toestemming de blinde darm heeft verwijderd, 4) dat hij de dikke darm niet goed heeft gehecht waardoor er naadlekkage is ontstaan, 5) dat er een Platzbauch is ontstaan, 6) dat hij alle darmen naar links heeft gelegd. Patiënt is in 2011 in Bulgarije na een buikoperatie overleden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt he beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.087 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

G., chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S. Slabbers, als jurist werkzaam bij DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 7 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen G. - hierna de arts - een klacht ingediend. De klacht is doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van

22 januari 2013, onder nummer 152/2012, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaken C2013.085 en C2013.086 ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 september 2013, waar zijn verschenen klaagster en de arts, die werd bijgestaan door mr. S. Slabbers.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling door verweerder van klaagsters partner, de heer E., geboren op 12 juni 1940 en overleden op 5 juni 2011, verder ook patiënt te noemen. Klaagster heeft met deze klacht verband houdende klachten tegen de chirurgen C. en F. ingediend. Deze zijn bekend onder nummers 150/2012 en 151/2012. In alle drie de zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.

Verweerder is werkzaam als chirurg in het H. te D., verder het ziekenhuis te noemen.

In de voorgeschiedenis van patiënt is van belang een darmoperatie na een auto-ongeluk, diabetes mellitus en astmatische bronchitis.

Patiënt is van 6 tot 9 november 2010 in het ziekenhuis opgenomen geweest op verdenking van een ileus. Bij ontslag werd een coloscopie afgesproken voor

9 december 2010.

Op 9 december 2010 heeft de chirurg C. bij patiënt een coloscopie uitgevoerd en daarbij een gezwel verwijderd en twee biopten genomen. Patiënt heeft na ongeveer anderhalf uur het ziekenhuis in goede conditie verlaten.

’s Avonds is patiënt door zijn huisarts vanwege hypotensie, misselijkheid en buikpijn doorgestuurd naar de internist van de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis. De internist heeft vervolgens F. in consult gevraagd als de dienstdoende chirurg.

Vanwege de recente coloscopie en gelet op het risico van een darmperforatie daarbij, heeft de SEH-arts in opdracht van de internist röntgenfoto’s laten maken van de longen, een echo van de buik en laboratoriumonderzoek laten doen.

F. heeft (de buik van) patiënt onderzocht. Deze was gevoelig. Patiënt maakte een zieke indruk. F. heeft de röntgenfoto’s en de laboratoriumuitslagen mede beoordeeld. Op de röntgenfoto’s waren geen aanwijzingen te zien voor een darmperforatie. Het bloedonderzoek liet een laag kaliumgehalte zien. Er waren geen tekenen van een acute buik, wel van bacteriamie/sepsis, namelijk hoge koorts, versnelde ademhaling en lage bloeddruk. Op de SEH is gestart met antibiotica en met een infuus ter correctie van de elektrolyten, met name het kaliumgehalte.

Patiënt is vervolgens op de afdeling intensive care (IC) opgenomen op naam van de internist met medebehandeling door F.. De volgende ochtend is een CT-scan van de buik gemaakt. Daarop was lucht en vocht te zien en is besloten patiënt te opereren. Verweerder heeft deze operatie uitgevoerd.

In het operatieverslag heeft hij onder meer genoteerd:

“()Mediane laparotomie waarbij forse vergroeiingen van m.n. de dundarm worden aangetroffen. Betreft status na laparotomie voor trauma (?). Via uitgebreide adhesiolyse tussen buikwand en dundarmpakket banen we ons een weg naar het rechter colon. Dit kost enige moeite en er ontstaat een dundarm scheurtje welke overhecht wordt ( PDS ). Er is geen vrij vocht ( noch evidente lucht) intraperitoneaal. Caecum en retrocaecale weefsel zijn geinfiltreerd. Insnijden laterale peritonem en mobiliseren van het rechter colon waarbij troebel vocht vrijkomt. Kweek afgenomen. De ruimte achter het colon ascendens en de nierloge zijn oedemateus. Er kan geen perforatie van het colon gevonden worden, ook niet dorsaal. Na spoelen van deze loge worden daar twee easyflow drains achtergelaten. Gezien de forse vergroeingen is het zo goed als onmogelijk om een ileostoma aan te leggen.()”

Verweerder is na deze operatie niet meer bij de behandeling van patiënt betrokken geweest.

Op 19 december 2010 is patiënt weer geopereerd vanwege een Platzbauch. Op

7 januari 2011 is patiënt in goede conditie uit het ziekenhuis ontslagen. Hij is op

5 juni 2011 in I. na een buikoperatie overleden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder, zakelijk weergegeven:

1. dat hij niet bekwaam/bevoegd was om de operatie uit te voeren;

2. dat er postoperatief een infectie is ontstaan;

3. dat hij zonder toestemming de blinde darm heeft verwijderd;

4. dat hij de dikke darm niet goed heeft gehecht waardoor er naadlekkage is

ontstaan;

5. dat er een Platzbauch is ontstaan;

6. dat hij alle darmen naar links heeft gelegd.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klachten ongegrond zijn. Voor zover nodig wordt hierna expliciet op het verweer ingegaan.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder is bij de behandeling van patiënt betrokken geraakt bij de operatie op

10 december 2010.

Het klinisch beeld en de CT-scan deden vermoeden dat een darmperforatie was ontstaan bij de colonoscopie van de dag ervoor waardoor de operatie noodzakelijk werd. Verweerder is als algemeen chirurg bevoegd die ingreep uit te voeren en moet, op grond van de ervaring die hij als algemeen chirurg - gegeven de eisen die aan die opleiding worden gesteld- moet hebben gehad, geacht worden ook bekwaam te zijn geweest die ingreep uit te voeren.

5.3

Verweerder heeft de door hem uitgevoerde ingreep beschreven in zijn operatieverslag. Het college heeft geen aanknopingspunten om aan de juistheid van dat verslag te twijfelen. De infectiebron is behandeld door spoelen en drainage, hetgeen afdoende is als de perforatieopening niet (meer) te vinden is.

Op grond van dat verslag kan niet geconcludeerd worden dat verweerder met betrekking tot de uitvoering van de ingreep tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

Ook het feit dat na de ingreep een infectie is ontstaan leidt niet zonder meer tot die conclusie.

Aanwijzingen dat dit anders is, zijn het college niet gebleken.

5.4

Het college deelt het oordeel van verweerder dat het niet mogelijk is de darmen naar links te leggen.

5.5

Dat op 19 december 2010 een Platzbauch is ontstaan is verweerder evenmin te verwijten. Ook dit moet beschouwd worden als een af en toe optredende complicatie.

5.6

Ten slotte stelt klaagster dat verweerder de blinde darm heeft verwijderd.

Verweerder ontkent dat hij de blinde darm heeft verwijderd. Het operatieverslag ondersteunt verweerders stelling. Het college kan dan ook niet vaststellen dat verweerder de blinde darm bij patiënt heeft verwijderd. Ook dit klachtonderdeel kan derhalve niet slagen.

5.7

De conclusie is dan ook dat de klacht in alle onderdelen als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen. ”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 31 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.