ECLI:NL:TGZCTG:2013:127 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.086
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:127 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2013 |
Datum publicatie: | 31-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2013.086 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klacht betreft de behandeling door verweerder (chirurg) van klaagsters partner, verder patiënt. Verweerder heeft na een door een collega-chirurg (C2013.085) uitgevoerde coloscopie de buik van patiënt onderzocht en behandeling ingezet. De volgende dag is naar aanleiding van een CT-scan besloten te opereren. In een later stadium werd een perforatie ontdekt. Klaagster verwijt verweerder dat er een te lange tijd zat tussen binnenkomst in het ziekenhuis en de operatie. Verder verwijt klaagster verweerder met name dat hij bij patiënt de urinecatheter, de maagsonde en het infuus heeft laten verwijderen en dat deze vervolgens weer ingebracht moest worden, waardoor patiënt extra pijn heeft geleden. Patiënt is in 2011 in Bulgarije na een buikoperatie overleden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.086 van:
A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
tegen
F., chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. S. Slabbers, als jurist werkzaam bij DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 7 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen F. - hierna de arts - een klacht ingediend. De klacht is doorgezonden naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle. Bij beslissing van 22 januari 2013, onder nummer 151/2012, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaken C2013.085 en C2013.087 ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 september 2013, waar zijn verschenen klaagster en de arts, die werd bijgestaan door mr. S. Slabbers.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. DE FEITEN
Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
De klacht betreft de behandeling door verweerder van klaagsters partner, de heer E., geboren op 12 juni 1940 en overleden op 5 juni 2011, verder ook patiënt te noemen. Klaagster heeft met deze klacht verband houdende klachten tegen de chirurgen C. en G. ingediend. Deze zijn bekend onder nummers 150/2012 en 152/2012. In alle drie de zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.
Verweerder is werkzaam als chirurg in het H. te D., verder het ziekenhuis te noemen.
In de voorgeschiedenis van patiënt is van belang een darmoperatie na een auto-ongeluk, diabetes mellitus en astmatische bronchitis.
Patiënt is van 6 tot 9 november 2010 in het ziekenhuis opgenomen geweest op verdenking van een ileus. Bij ontslag werd een coloscopie afgesproken voor
9 december 2010.
Op 9 december 2010 heeft de chirurg C. bij patiënt een coloscopie uitgevoerd en daarbij een gezwel verwijderd en twee biopten genomen. Patiënt heeft na ongeveer anderhalf uur het ziekenhuis in goede conditie verlaten.
’s Avonds is patiënt door zijn huisarts vanwege hypotensie, misselijkheid en buikpijn doorgestuurd naar de internist van de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het ziekenhuis. De internist heeft vervolgens verweerder in consult gevraagd als de dienstdoende chirurg.
Vanwege de recente coloscopie en gelet op het risico van een darmperforatie daarbij, heeft de SEH-arts in opdracht van de internist röntgenfoto’s laten maken van de longen, een echo van de buik en laboratoriumonderzoek laten doen.
Verweerder heeft (de buik van) patiënt onderzocht. Deze was gevoelig. Patiënt maakte een zieke indruk. Verweerder heeft de röntgenfoto’s en de laboratoriumuitslagen mede beoordeeld. Op de röntgenfoto’s waren geen aanwijzingen te zien voor een darmperforatie. Het bloedonderzoek liet een laag kaliumgehalte zien. Er waren geen tekenen van een acute buik, wel van bacteriamie/sepsis, namelijk hoge koorts, versnelde ademhaling en lage bloeddruk. Op de SEH is gestart met antibiotica en een infuus ter correctie van de elektrolyten, met name het kaliumgehalte.
Patiënt is vervolgens op de afdeling intensive care (IC) opgenomen op naam van de internist met medebehandeling door verweerder. De volgende ochtend, na afloop van de dienst van verweerder, is een CT-scan van de buik gemaakt. Daarop was lucht en vocht te zien en is besloten patiënt te opereren. Bij die operatie is geen macrolek met ontlasting aangetroffen.
Na 10 december 2010 is verweerder tijdens zijn avond- en weekenddienst bij de behandeling van patiënt betrokken gebleven.
Verweerder heeft op 14 december 2010, toen patiënt werd overgeplaatst van de IC naar de gewone afdeling een gesprek gehad met patiënt. Hij was namelijk licht delirant en wilde op dat moment naar huis, hetgeen niet verstandig was. Patiënt begreep dat hij beter in het ziekenhuis kon blijven. Verweerder heeft om patiënt tegemoet te komen alle slangen laten afkoppelen.
Op 19 december 2010 is patiënt weer geopereerd vanwege een Platzbauch. Op
7 januari 2011 is patiënt in goede conditie uit het ziekenhuis ontslagen. Hij is op
5 juni 2011 in I. na een buikoperatie overleden.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat er een te lange tijd zat tussen binnenkomst in het ziekenhuis en de operatie. Blijkens het proces-verbaal van het vooronderzoek verwijt klaagster verweerder verder met name dat hij bij patiënt de urinecatheter, de maagsonde en het infuus heeft laten verwijderen en dat deze vervolgens weer ingebracht moesten worden. Patiënt heeft hierdoor extra pijn geleden.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat de tegen hem ingediende klachten ongegrond zijn. Voor zover nodig wordt hierna expliciet op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Met verweerder is het college van oordeel dat er in de nacht van 9 op 10 december 2010 geen reden was om patiënt te opereren omdat de röntgenfoto’s niet duidden op een perforatie. Daarbij komt dat vanwege het lage kaliumgehalte een operatie als risicovol aangemerkt moest worden. Een afwachtend beleid was in de gegeven omstandigheden raadzaam.
Terecht is de mogelijkheid van een darmperforatie wel overwogen, is patiënt gegeven zijn algemene toestand opgenomen op de IC en is de volgende ochtend een CT-scan van de buik gemaakt. Toen op de CT-scan lucht en vocht was te zien is patiënt terecht geopereerd.
Verweerder valt van deze gang van zaken dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.3
Bij het mondeling vooronderzoek heeft klaagster de klacht tegen verweerder toegespitst op het laten verwijderen van urinekatheter, de maagsonde en het infuus bij patiënt waardoor deze weer ingebracht moesten worden en patiënt extra pijn heeft geleden.
Het college kan klaagster daarin niet volgen. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van het vooronderzoek heeft verweerder heeft op 14 december 2010 met patiënt gesproken om hem ertoe te bewegen in het ziekenhuis te blijven en om patiënt tegemoet te komen de ‘slangen’ laten verwijderen. Niet gebleken is dat dit onverantwoord was.
Niet gebleken is dat deze hierna, tot het niet voorzienbare ontstaan van de Platzbauch toen patiënt weer geopereerd moest worden, weer ingebracht moesten worden.
5.4
De conclusie is dan ook dat de klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr.drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
31 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.