ECLI:NL:TGZCTG:2013:126 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.085

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:126
Datum uitspraak: 31-10-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): c2013.085
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De klacht betreft de behandeling door verweerder (chirurg) van klaagsters partner, verder patiënt. Verweerder heeft bij patiënt een coloscopie uitgevoerd. Daarbij is een perforatie opgetreden. Klaagster verwijt verweerder dat hij 1)niet goed heeft gezien hoe groot en diep de poliep was en niet heeft gezien dat er een perforatie was opgetreden, 2)dat hij na de coloscopie onvoldoende controles heeft gedaan en patiënt te vroeg naar huis heeft gestuurd. Patiënt is in 2011 in Bulgarije na een buikoperatie overleden. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.085 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., chirurg, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. S. Slabbers, als jurist werkzaam bij DAS-rechtsbijstand te Amsterdam.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 12 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 januari 2013, onder nummer 150/2012, heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaken C2013.086 en C2013.087 ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 17 september 2013, waar zijn verschenen klaagster en de gemachtigde van de arts, mr. S. Slabbers. De arts is niet verschenen.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Op grond van de stukken waaronder het medisch dossier dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De klacht betreft de behandeling door verweerder van klaagsters partner, de heer E., geboren op 12 juni 1940 en overleden op 5 juni 2011, verder ook patiënt te noemen. Klaagster heeft met deze klacht verband houdende klachten tegen de chirurgen F. en G. ingediend. Deze zijn bekend onder nummers 151/2012 en 152/2012. In alle drie de zaken wordt tegelijkertijd uitspraak gedaan.

Patiënt werd heeft patiënt op zaterdag 6 november 2010 om 12.30 uur op de afdeling spoedeisende hulp (SEH) van het H. te D. (verder het ziekenhuis) gezien vanwege buikpijn. In de brief aan de huisarts betreffende dit consult schrijft de SEH assistent over de voorgeschiedenis “na auto trauma een darm ok gehad, Dm, astmatisch bronchitis” en over het onderzoek: “bleke zweterige man, pulm: vag, geen bijgeluiden, cor: s1s2$, abd: normale peristaltiek drukpijn li onderbuik en midden buik. loslaatpijn + geen slagpijn nierloge. X-boz: uitgezette darmlissen geen spiegels, x-thorax zittend geen vrij lucht infiltraten, echo abdomen: nierstenen li onderpool nier, galsteen galblaashals, geen uitgezette intra of extra hepatisch galwegen, geen verdikte wand.”

En de diagnose “1. dunne darm ileus dd/ adhesies dd/ proces dikke darm 2. galstenen en nierstenen, 3. exc copd” werd gesteld.

Patiënt werd voor evaluatie van de klachten opgenomen tot 9 november 2011 en bij ontslag werd een coloscopie afgesproken voor 9 december 2010.

Patiënt werd daarvoor op 9 december 2010 op de afdeling dagbehandeling van het ziekenhuis opgenomen. Verweerder heeft de coloscopie uitgevoerd.

Bij de coloscopie heeft verweerder een gezwel weggehaald en twee biopten afgenomen.

Na de coloscopie is patiënt naar de afdeling dagverpleging gegaan. Hij kwam daar om 10.50 uur aan. Om 11.30 uur was de pols 67 en de bloeddruk 121/84. Om 12.15 uur is patiënt naar huis gegaan met klaagster. Verweerder heeft buiten deze coloscopie geen bemoeienis gehad met de behandeling van patiënt.

Diezelfde avond is patiënt via de spoedeisende hulp weer opgenomen wegens een acuut buikbeeld waarvoor de volgende dag een laparotomie heeft plaatsgevonden. Bij die operatie is geen macrolek met ontlasting aangetroffen. Na een gecompliceerd beloop is patiënt in redelijke conditie ontslagen uit het ziekenhuis. Hij is op 5 juni 2011 in I. na een buikoperatie overleden.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij:

- niet goed heeft gezien hoe groot en diep de poliep was en niet heeft gezien dat

er een perforatie was opgetreden;

- dat hij na de coloscopie onvoldoende controles heeft gedaan en patiënt te

vroeg naar huis heeft gestuurd.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij bij de coloscopie volgens protocol te werk is gegaan en dat hij zowel tijdens als vlak na de coloscopie de nodige controles heeft verricht. Verweerder verzoekt de klacht als niet-ontvankelijk danwel (kennelijk) ongegrond af te wijzen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerder heeft bij patiënt een coloscopie gedaan en daarbij een gezwel weggehaald en twee biopten genomen. Daarbij bestaat helaas inderdaad een (klein) risico dat een perforatie ontstaat. Zo’n perforatie komt in ongeveer 1 op de 500 tot 1000 gevallen voor. Als er biopten worden genomen is het risico iets groter. Dat betekent dat een dergelijk onderzoek alleen op goede indicatie uitgevoerd dient te worden. Die indicatie was zoals hierboven weergegeven en dus op goede gronden gesteld tijdens de voorafgaande ziekenhuisopname.

Het optreden van een perforatie moet dus in beginsel, tenzij er aanwijzingen zijn dat niet zorgvuldig is gehandeld, als complicatie en derhalve niet verwijtbaar worden aangemerkt.

Die aanwijzingen zijn er echter niet. De klacht betreffende de uitvoering van de coloscopie slaagt dan ook niet. Dat toch een perforatie is opgetreden is zeer betreurenswaardig maar valt verweerder niet te verwijten.

5.3

Datzelfde heeft te gelden voor het tweede klachtonderdeel. Zowel tijdens als na de coloscopie zijn blijkens de rapportage van de dagverpleging de nodige controles bij patiënt gedaan. Patiënt is na het onderzoek bijna anderhalf uur op de afdeling dagverpleging gebleven. Dat is een gebruikelijke gang van zaken.

5.4

De conclusie van het college is dan ook dat de klacht in beide onderdelen als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De arts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en dr. G.J. Clevers en dr. R.T. Ottow, leden- beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

31 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.