ECLI:NL:TGZCTG:2013:124 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.437

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:124
Datum uitspraak: 31-10-2013
Datum publicatie: 31-10-2013
Zaaknummer(s): c2012.437
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster verwijt de arts dat deze zonder toestemming en zonder medeweten van klaagster contact heeft opgenomen met de GGZ arts voor overleg over de gezondheidstoestand van klaagster; dat de arts informatie over klaagster, onder andere over de gestelde diagnose, aan het openbaar ministerie heeft verstrekt; dat de arts geen melding heeft gemaakt van lichamelijk letsel bij klaagster. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer 2012.437 van:

A., wonende te B., appellant,

tegen

C., arts, werkzaam te D., verweerder in hoger beroep,

gemachtigde: mr. J.S.M. Brouwer.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna: klaagster - heeft op 14 september 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen C. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 26 september 2012, onder nummer 11/345 heeft dat College de klacht afgewezen.

Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 12 september 2013, waar zijn verschenen klaagster, vergezeld van de heer E., mantelzorger, en de arts, bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer.

2. Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 Klaagster is op zowel 4 als 16 februari 2010 aangehouden en meegenomen door de politie, omdat zij zich ongewenst bij de vestiging van de Rabobank te B. zou ophouden.

2.2 Klaagster heeft op beide dagen enige tijd doorgebracht in een cel op het politiebureau.

2.3 Verweerster is als arts werkzaam bij GGD F. De politie verzocht haar om klaagsters gezondheidstoestand te beoordelen. Daartoe heeft zij klaagster op 4 februari 2010 in haar cel opgezocht. Verweerster diende de vraag te beantwoorden of de fysieke en geestelijke gezondheidstoestand van klaagster van dien aard waren dat zij zelfstandig het politiebureau kon verlaten.

2.4 Verweerster stelde in de namiddag van 4 februari 2010 vast dat klaagster niemand van de GGZ wilde spreken. Er waren geen toegenomen klachten, geen stemmingsproblemen of suïcidale gedachten. Ook bleek er geen sprake te zijn van psychotische fenomenen. De verslaglegging maakt geen melding van fysieke verwondingen. Verweerster heeft over klaagster overleg gevoerd met een aan de GGZ verbonden arts. Vervolgens is klaagster met behulp van de OV-taxi naar huis gegaan.

3. De klacht en het standpunt van klaagster

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster op 16 februari 2010 zonder toestemming en zonder medeweten van klaagster contact opgenomen heeft met de aan de GGZ verbonden arts om overleg te voeren over de gezondheidstoestand van klaagster. Tevens heeft verweerster informatie over klaagster, onder andere over de door verweerster gestelde diagnose, aan het openbaar ministerie verstrekt. Tenslotte verwijt klaagster verweerster dat zij geen melding heeft gemaakt van lichamelijk letsel bij klaagster.

4. Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De overwegingen van het college

5.1 Klaagster stelt dat zij op 16 februari 2010 door verweerster is gezien. Zij baseert dit op een brief van de Officier van Justitie. Verweerster heeft dit gemotiveerd weersproken. Zij stelt dat zij klaagster uitsluitend op 4 februari 2010 heeft gezien en beoordeeld. Verweerster heeft haar stelling onderbouwd door de consultverslagen van zowel 4 februari 2010 als 16 februari 2010 over te leggen. Daaruit valt op te maken dat verweerster alleen op 4 februari 2010 contact gehad heeft met klaagster.

5.2 Het college overweegt dat de verwijten die klaagster aan het adres van verweerster maakt, betrekking hebben op een beoordeling gemaakt op 16 februari 2010. Gelet het feit dat klaagster op 16 februari 2010 niet door verweerster is gezien of beoordeeld, kan het college tot geen andere conclusie komen dan dat de klacht ongegrond is. Overigens is niet gebleken dat verweerster op 4 februari 2010 verwijtbaar heeft gehandeld. Uitgaande van het relaas van verweerster was haar contact met de GGZ arts vanuit de aan haar gestelde hulpvraag en haar plicht tot zorgverlening aan klaagster gelet op de omstandigheden van klaagster gerechtvaardigd. Ook voor de andere klachtonderdelen is geen grond gevonden.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2. De feiten zijn weergegeven.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 Klaagster kan zich niet vinden in het oordeel van het Regionaal Tuchtcollege en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het Regionaal Tuchtcollege heeft miskend dat vast staat dat de arts zonder toestemming informatie over klaagster aan het openbaar ministerie heeft verstrekt, omdat de diagnose is gebruikt voor de strafrechtelijke veroordeling van klaagster. Voorts handhaaft klaagster het standpunt dat de arts zonder toestemming contact heeft opgenomen met de aan de GGZ verbonden arts voor overleg over de gezondheidstoestand van klaagster en dat de arts geen melding heeft gemaakt van lichamelijk letsel bij klaagster.

4.2 De arts heeft onder verwijzing naar de in eerste aanleg in genomen stellingen de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden.

4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg. Met name is ook in hoger beroep niet vast komen te staan dat de arts klaagster heeft gezien op 16 februari 2010, zodat de klachten feitelijke grondslag missen. Het beroep moet dan ook worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,

mrs. A. Smeeïng-van Hees en M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder van Beers en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van

31 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.