ECLI:NL:TGZCTG:2013:123 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.377
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:123 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-10-2013 |
Datum publicatie: | 31-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.377 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager verbleef in een penitentiaire inrichting waar de arts werkzaam is als justitieel geneeskundige. Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte niet werd doorverwezen naar een specialist. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer 2012.377 van:
A., zonder bekende woon- of verblijfplaats, appellant,
gemachtigde: mr. W. Spijkstra,
tegen
B., arts, werkzaam te C., verweerder in hoger beroep.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna: klager - heeft op 22 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen B. - hierna: de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 24 juli 2012, onder nummer G2011/133 heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen.
Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal College van 12 september 2013, waar is verschenen de arts. Klager heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. W. Spijkstra.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft, voor zover in hoger beroep van belang, aan zijn voormelde beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“2. Vaststaande feiten
Voor de beoordeling van de klacht gaat het College uit van de volgende feiten,
die tussen partijen als niet of onvoldoende betwist vaststaan.
2.1 Klager verblijft momenteel in de penitiaire inrichting D., waar verweerder, die werkzaam is als justitieel geneeskundige, zijn arts is.
2.2 Klager heeft in mei 1997 een hoofdtrauma opgelopen, waarna hij door verschillende neurologen en kno-artsen is onderzocht. Het onderzoek heeft geen afwijkingen of blijvend letstel aangetoond.
2.3 Klager klaagt sinds het ongeval over druk/pijn in het hoofd, concentratie- en slaapproblemen, nekkramp, reuk- en smaakvermindering, oorsuizingen en een echo in zijn hoofd.
2.4 Klager is in de periode tussen 2000 en 2012 niet gedetineerd is geweest, maar heeft toen geen neuroloog of andere arts bezocht voor zijn klachten.
3. De klacht
De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt.
Klager verwijt verweerder dat hij ten onrechte niet wordt doorverwezen naar een neuroloog.
4. Het verweer
Verweerder is na herhaald serieus afwegen van oordeel dat er geen medische indicatie voor verwijzing bestaat.
5. Beoordeling van de klacht
5.1 Komend tot een beoordeling van de klacht wil het College allereerst benadrukken dat het er bij de tuchtrechtelijke toetsing van verweerders professionele handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar dat daarbij beslissend is het antwoord op de vraag of verweerder vanuit tuchtrechtelijk standpunt gebleven is binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2 Het College vindt in de stukken geen aanknopingspunten waaruit blijkt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met bovengenoemde toetsingscriteria. Gebleken is dat verweerder de klachten van klager serieus en meermalen heeft onderzocht. Uit die onderzoeken is geen afwijking naar voren gekomen. Ook uit eerdere onderzoeken van specialisten zijn geen abnormaliteiten aan het licht gekomen. Het College onderschrijft dat er in een dergelijk geval geen indicatie bestaat voor verwijzing. Hierbij wordt in beschouwing genomen dat klager zelf ook geen neuroloog of andere specialist heeft bezocht voor zijn klachten toen hij in de periode tussen 2000 en 2012 op vrije voeten was. Daarnaast is aan klager de mogelijkheid geboden om een audiologisch centrum te bezoeken voor het omgaan met zijn klachten, maar dit werd door hem geweigerd. Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat de klacht als kennelijk ongegrond dient te worden afgewezen.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal College uit van de feiten zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor onder 2, onder het kopje Vaststaande feiten zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 Klager kan zich in de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege niet vinden en voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan. Het Regionaal Tuchtcollege is er ten onrechte vanuit gegaan dat klager in de periode van 2000 tot 2012 op vrije voeten was. De arts heeft de klachten van klager niet serieus genomen en het Regionaal Tuchtcollege heeft miskend dat in de afgelopen 10 jaar de stand van de wetenschap is verbeterd en dat nu de oorzaak van de problemen van klager mogelijk wel zou kunnen worden gevonden.
4.2 De arts handhaaft zijn standpunt dat hij klager altijd serieus heeft genomen en zorgvuldig heeft onderzocht, maar dat hij geen indicatie zag tot verwijzing, zodat hem van zijn handelen jegens klager tuchtrechtelijk geen verwijt kan worden gemaakt.
4.3 De behandeling in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege niet geleid tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het College in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven in raadkamer door: mr. K.E. Mollema, voorzitter,
mrs. A. Smeeïng-van Hees en M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. M.A.P.E. Bulder
van Beers en F.M.M. van Exter, leden-beroepsgenoten en mr. F.C. Burgers, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van
31 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.