ECLI:NL:TGZCTG:2013:121 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.496

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:121
Datum uitspraak: 29-10-2013
Datum publicatie: 29-10-2013
Zaaknummer(s): c2012.496
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts. Klaagster verwijt de bedrijfsarts dat zij heeft gejokt, dat zij klaagster ten onrechte voor gek wilde laten verklaren en dat de arts haar werk niet naar behoren heeft gedaan. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2012.496 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

C., bedrijfsarts, werkzaam te D., verweerster in beide instanties.

1. Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft op 8 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te

‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de bedrijfsarts - een klacht ingediend.

Bij beslissing van 18 december 2012, onder kenmerk 2011-023 heeft dat College de klacht afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen.

De bedrijfsarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 10 september 2013. Klaagster en de bedrijfsarts zijn verschenen en hebben het woord gevoerd.

2. Beslissing in eerste aanleg

“2. De feiten

2.1. Klaagster, geboren op 20 maart 1951, is in WSW-verband werkzaam geweest bij E.; vanaf 2003 met een Wsw-indicatie op psychische gronden en vanaf 2006 met een indicatie op lichamelijke en psychische gronden. Haar behandelaar is psychiater F., bij wie klaagster eens per drie weken komt. Klaagster is uitgevallen op haar werk, met als eerste verzuimdag 2 april 2007. Aanvankelijk werd klaagster begeleid door de bedrijfsarts G., bij wie ze op 13 april 2007 en

5 juni 2007 op het spreekuur is geweest. In laatstbedoelde spreekuurrapportage heeft deze bedrijfsarts onder meer aangegeven: ‘Ik kan momenteel geen uitspraak doen over arbeidsgeschiktheid’(…)’Betrokkene krijgt op haar verzoek een nieuwe uitnodiging bij mijn collega mevrouw C., bedrijfsarts.’(…)

2.2 De arts heeft klaagster op 18 juni 2007 op het spreekuur gezien. Naar aanleiding van dit spreekuur heeft de arts aan werkgever geadviseerd;

(i) dat betrokkene door haar beperkingen nu nog niet in staat is haar eigen werk te doen (ii) dat het zinvol is de werkgebonden problematiek te bespreken en in gezamenlijk overleg hiervoor een oplossing te zoeken;

(iii) dat het uitbrengen van een onafhankelijke psychiatrische expertise wordt geadviseerd, waarna een FML kan worden gemaakt en vervolgens een arbeidsdeskundig onderzoek met als vraagstelling wat passend werk zou zijn, gelet op de indicatiestelling en persoonlijkheid van betrokkene;

(iv) dat daarna reïntegratie kan worden opgestart vanaf 50% op te bouwen naar 100%; (v) dat het wel van belang is dat er een probleemanalyse wordt gemaakt en vervolgens een plan van aanpak.

2.3 De arts heeft daarna nog verschillende spreekuurcontacten met klaagster gehad.

3. De klacht

Klaagster verwijt de arts, kort samengevat, dat zij heeft gejokt, dat zij haar ten onrechte voor gek wilde laten verklaren en dat de arts haar werk niet naar behoren heeft gedaan.

4. Het standpunt van de arts

De arts heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig zal daarop hieronder worden ingegaan.

5. Beoordeling

5.1 Gelet op de onduidelijkheid van het (psychiatrisch) toestandsbeeld van betrokkene heeft de arts in redelijkheid een onafhankelijke psychiatrische expertise kunnen adviseren. Noch in de stukken noch in de behandeling ter zitting zijn aanwijzingen te vinden dat de arts gelogen heeft en evenmin dat zij haar werk niet naar behoren heeft gedaan. De verwijten jegens de arts zijn kortom niet komen vast te staan, zodat de klacht in al haar onderdelen faalt en zal worden afgewezen.”

3. Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4. Beoordeling van het hoger beroep

4.1 In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2 De bedrijfsarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3 De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5. Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. A.D.R.M. Boumans, voorzitter, mr. H.C. Cusell en

prof. mr. J. Legemaate, leden-juristen en drs. J.A.F. Leunisse-Walboomers en

mr. drs. M.J. Kelder, leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

29 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.