ECLI:NL:TGZCTG:2013:117 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.030
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:117 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-10-2013 |
Datum publicatie: | 11-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2013.030 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klaagster is opgenomen geweest in een gesloten afdeling van een instelling voor geestelijke gezondheidszorg. Ten tijde van deze opname was de arts betrokken bij de behandeling van klaagster, niet alleen als psychiater maar ook als supervisor van de behandelend arts. Klaagster verwijt de arts (i) dat de diagnose niet op de juiste wijze is gesteld, (ii) er onvoldoende grond was voor dwangtoepassing en (iii) zij over haar behandeling onvoldoende is geïnformeerd. RTG Eindhoven wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. CTG verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.030 van:
A., verblijvende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,
gemachtigde: J.R.B. Lizé,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klaagster - heeft op 7 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 12 november 2012, onder nummer 11110b, heeft dat College de klacht afgewezen.
Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2013.031 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 5 september 2013, waar zijn verschenen klaagster, bijgestaan door J.R.B. Lizé, en de arts. Klaagster heeft ter zitting, met instemming van de arts, nog een productie overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is in de periode vanaf juli 2001 tot en met juni 2005 met tussenpozen opgenomen geweest in een instelling voor geestelijke gezondheidszorg; ten tijde van de opname in de gesloten afdeling in juli 2001 was verweerder bij de behandeling betrokken als psychiater en als supervisor van de behandelend arts. De eerder elders bij klaagster vastgestelde diagnose manisch toestandsbeeld is bij opname (mede) door verweerder bevestigd.
3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Op 11 juli 2001 is de diagnose bipolaire stoornis bij klaagster vastgesteld door twee psychiaters van de instelling. Dit is niet op de juiste wijze gebeurd
Verder stelt klaagster dat zij onvoldoende is geïnformeerd over haar behandeling.
4. Het standpunt van verweerder
Op 11 juli 2001 werd klaagster psychiatrisch onderzocht door een collega op het politiebureau. Op basis van het onderzoek heeft deze college een geneeskundige verklaring IBS uitgeschreven met als diagnostische conclusie een manisch toestandsbeeld. Vervolgens is klaagster opgenomen in de gesloten opnameafdeling; tijdens de opname was verweerder de bij de behandeling betrokken psychiater en supervisor van de behandelend arts. Voornoemde diagnose is bij de opname bevestigd. Verweerder heeft gespecificeerd weergegeven (zie zijn brief aan het college van 10 augustus 2012) dat klaagster wel degelijk is geïnformeerd.
5. De overwegingen van het college
De (mede) door verweerder gestelde diagnose is neergelegd in het bij verweer overgelegde schrijven aan de huisarts van klaagster. Aan de hand van de inhoud deze brief kan niet worden geconcludeerd dat verweerder niet tot de gewraakte diagnose had kunnen komen.
Voorts is het college van oordeel dat, gelet op enerzijds de stellingen van klaagster enerzijds en het gemotiveerde verweer anderzijds niet is komen vast te staan dat verweerder ter zake van een gebrek aan informatie aan klaagster een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken, waarbij het college nog opmerkt dat het verweer aanzienlijk wordt bemoeilijkt doordat de verweten gedragingen een tiental jaren geleden hebben plaatsgevonden.
De klacht is daarom kennelijk ongegrond.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten:
3.1 Op 11 juli 2001 is klaagster op het politiebureau te D. psychiatrisch onderzocht door E. Op basis van dit onderzoek heeft E. een geneeskundige verklaring IBS uitgeschreven met als diagnostische conclusie een manisch toestandsbeeld.
3.2 Klaagster is vervolgens opgenomen op een gesloten afdeling van F. te D. Bij opname heeft de behandeld arts van klaagster, G., na psychiatrisch onderzoek en in overleg met de vaste afdelingspsychiater, de diagnose manisch toestandsbeeld bevestigd. G. heeft op 12 juli 2001 een behandelplan opgesteld.
3.3 De arts heeft de vaste afdelingspsychiater vanaf 16 juli 2001 wegens vakantie vervangen. Hij was vanaf dat moment tot het ontslag van klaagster op 6 augustus 2001 de bij de behandeling betrokken psychiater, tevens supervisor van de behandeld arts G. De arts heeft de eerder gestelde diagnose op basis van eigen waarneming bevestigd.
3.4 Op 19 juli 2001 heeft klaagster een verpleegkundige met de dood bedreigd, waarna zij door de arts is onderzocht. Vanaf 20 juli 2001 is klaagster (wederom) gesepareerd verpleegd en heeft zij medicatie toegediend gekregen. Op 20 juli 2001 is de noodzaak tot dwangtoepassing door een onafhankelijk psychiater bevestigd.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. Met haar beroep beoogt klaagster de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Kort samengevat stelt klaagster zich op het standpunt dat (i) de diagnose onzorgvuldig en tuchtrechtelijk verwijtbaar tot stand is gekomen, (ii) er onvoldoende grond was tot dwangtoepassing en (iii) zij onvoldoende is geïnformeerd.
4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. De arts heeft aangevoerd dat hij zich de betreffende opname, meer dan tien jaar geleden, niet meer kan herinneren en zijn verweer derhalve uitsluitend baseert op de gegevens uit het medisch dossier. De arts concludeert tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt voorop dat er reeds geruime tijd is verstreken sinds het handelen van de arts in 2001 waarop de klacht betrekking heeft. Gelet op dit tijdsverloop acht het Centraal Tuchtcollege het voorstelbaar dat de arts zich bij zijn verweer heeft moeten verlaten op de inhoud van het medisch dossier, waarvan de door de arts ondertekende ontslagbrief van 8 november 2001 deel uitmaakt.
4.4 Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep door de klaagster en de arts naar voren is gebracht , is het Centraal Tuchtcollege van oordeel dat de arts alleszins zorgvuldig is geweest bij de bevestiging van de diagnose en de behandeling van klaagster, waaronder zijn besluit tot dwangtoepassing. De arts valt naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege geen tuchtrechtelijk verwijt te maken, ook niet voor wat betreft de informatievoorziening aan klaagster.
4.5 Gelet op het hiervoor overwogene dient het beroep van klaagster te worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en prof mr. J.K.M. Gevers, leden-juristen en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt en drs. M. Drost, leden- beroepsgenoten en mr. J. van den Hoven, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.