ECLI:NL:TGZCTG:2013:114 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.012
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:114 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2013 |
Datum publicatie: | 08-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2013.012 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager beklaagt zich erover dat zijn zoon in het Centrum Autisme te Oegstgeest onjuist is gediagnosticeerd en dat de psychiater (die overigens niet bij het onderzoek en de diagnose betrokken is geweest) in zijn functie van directeur behandelzaken in dit Centrum, de diagnose weigert terug te nemen. Het Centraal Tuchtcollege is met het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet als rechtstreeks belanghebbende beschouwd kan worden en verwerpt het beroep. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2013.012 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., psychiater, werkzaam te D., verweerder in beide instanties,
gemachtigde: mr. drs. F. Westenberg, advocaat te Hoorn.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft bij brief van 15 mei 2012, ingekomen op 21 mei 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te ‘s-Gravenhage tegen C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 oktober 2012, onder kenmerk 2012-085 heeft dat College klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn klacht. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van juni 2013, waar zijn verschenen klager en de gemachtigde van de psychiater, mr. drs. F. Westenberg. De psychiater is niet verschenen. De standpunten van partijen zijn door klager respectievelijk mr. Westenberg toegelicht aan de hand van pleitnotities die aan het Centraal Tuchtcollege zijn overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“1. Klager beklaagt zich er -kort samengevat- over dat zijn zoon in het Centrum Autisme te D. onjuist is gediagnosticeerd en dat de arts (die overigens niet bij het onderzoek en de diagnose betrokken is geweest) in zijn functie van directeur behandelzaken in dit Centrum, de diagnose weigert terug te nemen.
2. Uit het dossier blijkt dat de zoon van klager ten tijde van het aangaan van de behandelingovereenkomst (het opdracht geven tot en het ondergaan van het onderzoek), de leeftijd van 16 jaren had bereikt. Uit artikel 7:447 van de Wet inzake de geneeskundige behandelingsovereenkomst (WGBO) volgt dat de zoon vanwege zijn leeftijd zelf bekwaam was tot het aangaan van de behandelingsovereenkomst.
3. De klacht heeft uitsluitend betrekking op de -juistheid van- de diagnose die met betrekking tot de zoon is gesteld en houdt geen verband met een handelen van de arts jegens klager zelf. De klacht is immers niet gericht tegen het handelen of nalaten van de arts in strijd met de zorg die deze behoort te betrachten ten opzichte van de naaste betrekking, te weten klager. Dit betekent dat klager niet zelf rechtstreeks belanghebbende is in de zin van artikel 65 lid 1Wet BIG.
4. Uit het klaagschrift blijkt verder dat klager met het indienen van zijn klacht een standpunt inneemt dat niet overeenstemt met het standpunt van de zoon. Dat klager zijn klacht namens zijn zoon indient is door klager niet gesteld en evenmin is een machtiging van klager door de zoon om namens hem de klacht in te dienen, gebleken. Ook op die grond is klager niet te beschouwen als een rechtstreeks belanghebbende als bedoeld in artikel 65 lid 1 Wet BIG. Bovendien is de zoon meerderjarig op het moment van behandeling van de klacht.
5. Op grond van het bovenstaande oordeelt het College dat het recht om een tuchtrechtelijke klacht in te dienen uitsluitend bij de zoon ligt. Aan klager komt i.c. geen zelfstandig klachtrecht toe. Klager zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn klacht.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De (gemachtigde van de) psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Het Centraal Tuchtcollege stelt bij zijn beoordeling het volgende voorop. In artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG is vastgelegd dat een klacht aanhangig kan worden gemaakt door een rechtstreeks belanghebbende. Bij rechtstreeks belanghebbende dient uiteraard in de eerste plaats te worden gedacht aan de patiënt van een aan tuchtrechtspraak onderworpen beroepsbeoefenaar. Hierbij moet worden opgemerkt dat indien de patiënt een ander heeft gemachtigd om namens hem een klacht in te dienen, de patiënt zelf als de klager geldt.
Ook anderen dan de patiënt kunnen als rechtstreeks belanghebbenden worden aangemerkt, maar daarbij geldt steeds als uitgangspunt dat de patiënt die daartoe behoorlijk in staat is, zelf degene is die beslist over het al of niet indienen van een klacht met betrekking tot zijn behandeling. Is of was de patiënt daartoe zelf behoorlijk in staat en is aannemelijk dat de patiënt niet zelf wil of zou hebben willen klagen over zijn behandeling, dan ontbreekt in beginsel voldoende belang voor die anderen bij een klacht over de behandeling van de patiënt met als gevolg dat zij niet rechtstreeks belanghebbende in de zin van de wet zijn.
4.4 Tot die anderen behoren in de eerste plaats de naaste betrekkingen van de patiënt, waaronder zijn te verstaan zijn naaste bloed- en aanverwanten, zoals zijn ouders, kinderen en echtgenoot, geregistreerd partner of andere levensgezel. Hierbij moet in het bijzonder worden gedacht aan de situatie dat de patiënt zelf niet (meer) in staat is een klacht in te dienen, hetzij vanwege zijn overlijden, hetzij omdat hij niet (meer) in staat is of bemoeilijkt wordt zijn belangen op dit punt behoorlijk waar te nemen, bijvoorbeeld als gevolg van zijn ziekte. De naaste betrekkingen van de patiënt kunnen in beginsel slechts met instemming van de patiënt over diens behandeling klagen en van die instemming zal moeten blijken, tenzij aannemelijk is dat de patiënt niet (meer) in staat is behoorlijk te beslissen over het al of niet geven van die instemming. In geval de patiënt is overleden zal de instemming van de patiënt met de klacht van een van zijn nabestaanden in de regel kunnen worden verondersteld, tenzij aannemelijk is dat de patiënt bij leven niet met de klacht zou hebben ingestemd.
4.5 Daarnaast zijn als rechtstreeks belanghebbenden aan te merken de wettelijke vertegenwoordigers van de patiënt, zoals de ouders of voogd van een minderjarige patiënt, of, bij een meerderjarige patiënt, zijn curator in geval van curatele of zijn mentor in geval van mentorschap. Deze wettelijke vertegenwoordigers kunnen slechts in hun hoedanigheid een klacht indienen. Uit artikel 7:447 lid 3 Burgerlijk Wetboek vloeit voort dat de minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt, zelf bevoegd is een klacht in te dienen, zodat daarmee de bevoegdheid van de wettelijke vertegenwoordigers van de minderjarige om als zodanig te klagen, is vervallen. Tot aan het bereiken van die leeftijd wordt hij vanwege zijn jeugdige leeftijd in beginsel geacht niet in staat te zijn tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen op dit punt en zijn daarom in beginsel alleen zijn wettelijke vertegenwoordigers daartoe bevoegd zonder dat van de instemming van de patiënt behoeft te blijken.
Een wettelijke vertegenwoordiger van een minderjarige patiënt die de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt of een wettelijk vertegenwoordiger van een meerderjarige patiënt, zoals de eerdergenoemde curator of mentor, die met betrekking tot diens behandeling een klacht indient zonder dat blijkt van instemming van de patiënt met de klacht, zal aannemelijk moeten maken dat de patiënt niet in staat is om ten aanzien van het al of niet indienen van een klacht behoorlijk zijn belangen waar te nemen. In het geval van curatele of mentorschap zal daarbij van belang zijn op welke grond(en) de curatele is uitgesproken respectievelijk het mentorschap is ingesteld.
4.6. In het licht van de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval is het Centraal Tuchtcollege evenals het Regionaal Tuchtcollege van oordeel dat klager niet als rechtstreeks belanghebbende beschouwd kan worden. Hierbij neemt het Centraal Tuchtcollege in aanmerking dat de zoon van klager ten tijde van het aangaan van de behandelingovereenkomst de leeftijd van 16 jaren al had bereikt en dat tijdens de mondelinge behandeling ter terechtzitting in hoger beroep klager heeft bevestigd dat zijn zoon de gestelde diagnose niet bestrijdt of bezwaarlijk vindt. Hij deelt dus niet het standpunt dat aan de klacht van zijn vader ten grondslag ligt. Dat de zoon, desalniettemin niet tot een behoorlijke waarneming van zijn belangen in staat zou zijn, is gesteld noch gebleken.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, De Psychiater en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. A.C.L. Allertz en drs. M. Drost,
leden-beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.