ECLI:NL:TGZCTG:2013:112 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.445
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:112 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2013 |
Datum publicatie: | 08-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.445 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | In opdracht van het Gerechtshof heeft de aangeklaagde psychiater samen met een gz-psycholoog (eveneens aangeklaagd: C2012.446) een rapport uitgebracht over de geestvermogens van klager. Klager kan zich niet vinden in de laatste zin van het onderzoeksrapport waarin - kort samengevat - staat: dat klager ook gebaat zou kunnen zijn bij een medicamenteuze behandeling met een atypisch antipsychoticum (bijvoorbeeld olanzapine). En voorts verwijt klager de arts dat hij de mogelijkheid van behandeling van klager met olanzapine nooit met hem heeft besproken. Het RTG heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.445 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. J. Serrarens, als advocaat verbonden aan Maastricht University,
tegen
C., psychiater, destijds werkzaam te D., verweerster in beide instanties, gemachtigde: mr. E.J.C. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 23 februari 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen psychiater C. - hierna de psychiater - een klacht ingediend. De klacht is vervolgens doorgestuurd naar het bevoegde Regionaal Tuchtcollege Amsterdam. Bij beslissing van 10 juli 2012, onder nummer 11/169 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De psychiater heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd behandeld met de zaak A. tegen E., gz-psycholoog (C2012.446) ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 juni 2013, waar zijn verschenen klager, bijgestaan door
mr. J. Serrarens alsmede de psychiater, bijgestaan door mr. E.J.C. de Jong.
Ter terechtzitting is van de zijde van klager de brief van 19 juni 2013 van F.
(Algemeen Directeur van het G.) ingebracht en door het Centraal Tuchtcollege toegelaten. Van de zijde van de psychiater is hiertegen geen bezwaar gemaakt.
De zaak is over en weer bepleit. Mr. J. Serrarens heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die aan het Centraal Tuchtcollege is overgelegd.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“ 2. De feiten
Op grond van de stukken en hetgeen er ter zitting heeft plaatsgevonden, kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Klager verblijft vanaf november 2006 in Forensisch Psychiatrisch Centrum H., vanwege een aan hem opgelegde tbs-maatregel.
2.2 In opdracht van het Gerechtshof I. heeft verweerster, psychiater en vast gerechtelijk deskundige, samen met een gezondheidszorgpsycholoog, onderzoek gedaan naar de geestvermogens van klager. Het onderzoeksrapport dat door beide onderzoekers werd opgesteld en ondertekend, is verschenen op 25 september 2009.
2.3 Op de laatste pagina van het onderzoeksrapport staat als laatste zin het volgende geschreven:“Hij zal ook gebaat kunnen zijn bij een medicamenteuze behandeling met een atypisch antipsychoticum (bijvoorbeeld olanzapine), een middel dat een stabiliserende invloed heeft op de impulsregulatie.”
2.4 Aan klager is door zijn behandelend psychiater dwangmedicatie voorgeschreven.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht en het standpunt van klager
Klager kan zich niet verenigen met de laatste zin uit het onderzoeksrapport, omdat verweerster de mogelijkheid van behandeling van klager met olanzapine nooit met hem heeft besproken. Hij valt er blijkens zijn toelichting bij repliek over dat in de laatste zin vermeld staat dat hij met genoemd middel mogelijk gebaat zou zijn en concludeert dat het gebruik van het middel volgens verweerder dus niet hoogst noodzakelijk zou zijn. Klager acht het middel geen antipsychoticum en alleen bestemd voor mensen die lijden aan schizofrenie (hetgeen niet van toepassing op hem is).
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De overwegingen van het college
Het college stelt voorop dat verweerster, gelet op haar deskundigheid als psychiater en het verzoek van het Gerechtshof I. onderzoek te doen naar de geestesgesteldheid van klager, in de positie was om farmacotherapeutische aanbevelingen te doen in het onderzoeksrapport.
Verweerster heeft de stelling van klager dat de farmacotherapeutische aanbeveling niet met hem is besproken, gemotiveerd betwist met een verwijzing naar een gesprek met klager tijdens de zogenoemde eindvergadering. Klager heeft dit verweer bestreden. Niettemin gaat het college er vanuit dat het advies aangaande dit middel tijdens die bespreking wel aan de orde is geweest. Door klager is niet weersproken dat hij in later stadium via de processtukken (nog eens) van het advies heeft kennis genomen en daartegen toen niet heeft geprotesteerd. Aangenomen wordt verder dat klager de beschikking heeft gekregen over het concept-rapport, zulks om desgewenst van zijn correctierecht gebruik te maken. Dan had hem het in zijn ogen foutieve medicatieadvies moeten zijn opgevallen. Nu hiervan niet is gebleken, moet het ervoor worden gehouden dat aan het advies – en terecht wijst klager erop dat verweerster het voorgestelde middel niet als hoogst noodzakelijk heeft aangeprezen – een overleg met klager is voorafgegaan. Dit laat onverlet dat van verweerster verwacht had mogen worden dat zij in deze procedure duidelijker uiteen zou hebben gezet waarom zij tot dit advies was gekomen. Dat was wenselijk geweest, al was het maar om daarmee aan te tonen klager in zijn behoefte aan informatie serieus te nemen. Dat verweerster op dit punt enigszins tekort is geschoten maakt echter niet dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
Klagers uiteenzetting over de werking van het middel olanzapine wordt ten slotte gepasseerd, nu de door verweerster gedane suggestie voor het gebruik daarvan bij het college niet op bedenkingen stuit.
De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47
lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij verzoekt het beroep gegrond te verklaren en de psychiater een passende sanctie op te leggen.
4.2 De psychiater heeft gemotiveerd verweer gevoerd en verzoekt klager niet-ontvankelijk te verklaren althans het beroep te verwerpen.
Beoordeling.
4.3 In het eerste klachtonderdeel stelt klager dat hij zich niet kan verenigen met de laatste zin uit het onderzoeksrapport. Wat dit klachtonderdeel betreft overweegt het Centraal Tuchtcollege het navolgende. Vooropgesteld moet worden dat het hier gaat om een onderzoeksrapport dat namens het G. is opgesteld door de psychiater samen met een gezondheidszorgpsycholoog (beiden vast gerechtelijk deskundige bij het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie) die in opdracht van het Gerechtshof I. onderzoek hebben gedaan naar de geestvermogens van klager. Er is dus geen sprake van een behandelingsadvies. De psychiater heeft als adviseur in het kader van een onderzoeksrapportage slechts een beperkte rol. De psychiater was - zoals het Regionaal Tuchtcollege terecht overweegt - in de positie om in het onderzoeksrapport farmacotherapeutische aanbevelingen te doen. Anders dan het Regionaal Tuchtcollege is het Centraal Tuchtcollege echter van oordeel dat niet van de psychiater verwacht mag worden dat zij - in het kader van het onderzoeksrapport - duidelijker uiteenzet waarom zij tot dit advies is gekomen. De laatste zin van het onderzoeksrapport, luidende: “Hij zal ook gebaat kunnen zijn bij een medicamenteuze behandeling met een atypisch antipsychoticum (bijvoorbeeld olanzipine) een middel dat een stabiliserende invloed heeft op de impulsregulatie” is voldoende vrijblijvend en behoeft derhalve geen nadere uitleg. Het staat de psychiater in beginsel vrij de bewoordingen te kiezen die zij passend acht. Daarnaast moet deze aanbeveling worden gezien in de context van een aantal adviezen om uit de behandelimpasse te komen. Het was naast de andere in het rapport genoemde adviezen bedoeld om het resocialisatietraject voortvarend op te starten en een mogelijke overplaatsing naar de verslavingszorg te bewerkstelligen.
Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de onderzoeksrapportage van
25 september 2009 op een zorgvuldige en consistente wijze is opgesteld. Dat een drietal deskundigen een drietal jaren later in Pro Justitia rapporten tot andere conclusies komen, doet daaraan niet af. Dat aan dit onderzoeksrapport kennelijk onwelgevallige consequenties voor klager zijn verbonden (verlof onder voorwaarden) kan de psychiater niet worden verweten. Deze grief faalt.
4.4 Wat betreft het tweede klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Klager stelt dat de farmacotherapeutische aanbeveling niet met hem is besproken. De psychiater heeft dit gemotiveerd betwist. De klacht is ongegrond. In een in deze procedure overgelegde brief van de Algemeen Directeur van het G., F., van 19 juni 2013 aan de raadsvrouwe van klager, schrijft de heer F.:
‘Naar aanleiding van uw schriftelijk verzoek d.d. 4 juni jl. namens uw
cliënt (…) bericht ik u dat van de eindbespreking bij het G.-onderzoek uit 2009 - conform de geldende werkafspraken binnen de kliniek - geen afzonderlijk schriftelijk
verslag is opgemaakt. Volgens vaste procedure zijn de verschillende onderdelen van het conceptrapport met uw cliënt voorafgaand aan de stafvergadering besproken. Eventuele op- en aanmerkingen hierbij van uw cliënt zijn verwerkt in het uiteindelijke rapport. Het uitgebrachte advies is aan het eind van de genoemde bespreking in
aanwezigheid van het voltallige onderzoeksteam mondeling aan uw cliënt meegedeeld. De verslaglegging van de onderliggende bespreking valt terug te lezen in het door psychiater C. en psycholoog E. ondertekende slothoofdstuk van de rapportage, die in uw bezit is.’
Op grond van de inhoud van deze brief is voldoende aannemelijk dat het in het rapport opgenomen advies, met inbegrip van de farmacotherapeutische aanbeveling, tijdens de eindbespreking met klager is besproken.
4.5 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs.A.C.L. Allertz en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.