ECLI:NL:TGZCTG:2013:111 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.370
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:111 |
---|---|
Datum uitspraak: | 01-10-2013 |
Datum publicatie: | 08-10-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.370 |
Onderwerp: | Onjuiste verklaring of rapport |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De klager verwijt de aangeklaagde gz-psycholoog dat hij klager in zijn waardigheid dreigt aan te tasten en geen respect heeft voor zijn psychische en lichamelijke integriteit door als voorwaarde voor een op resocialisatie gerichte behandeling te stellen dat klager libidoremmende middelen in depotvorm dient te accepteren, terwijl nimmer de diagnose hyperseksualiteit of een seksuele stoornis in engere zin is gesteld. Voorts verwijt klager de gz-psycholoog dat hij zich onvoldoende bewust is van de ethische aspecten van zijn beroepsmatig handelen en zich in de behandeling van klager op zuiver medische gebied begeeft waarvoor hij de expertise mist. Het RTG wijst de klacht als kennelijk ongegrond af. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep van klager. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.370 van:
A., verblijvende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
gemachtigde: mr. R. Lonterman, advocaat te Amsterdam,
tegen
C., gezondheidszorgpsycholoog, werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, als jurist verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 5 oktober 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te
‘s-Gravenhage tegen gezondheidszorgpsycholoog C. - hierna de gz-psycholoog - een klacht ingediend. Bij beslissing van 3 juli 2012, onder nummer 2011-204 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De gz-psycholoog heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 25 juni 2013, waar zijn verschenen
mr. R. Lonterman voornoemd van de zijde van klager alsmede de gz-psycholoog, bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans voornoemd. Klager heeft, bij monde van zijn gemachtigde, daags tevoren telefonisch laten weten af te zien van het bijwonen van de zitting.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1 De in eerste aanleg vastgestelde feiten.
“2. De feiten
1. Klager, geboren op 18-08-1964, is in 1983 veroordeeld voor meerdere zedenmisdrijven met oplegging van de maatregel van TBS met dwangverpleging. Na een verblijf in diverse klinieken is hij in 2010 opgenomen in het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) D. te B..
2. Verweerder is als gezondheidszorgpsycholoog met het specialisme klinische psychologie verbonden aan FPC D., ten tijde van belang als hoofd risicomanagement en behandeling (verder te noemen: hoofd) op de afdeling E., op welke afdeling klager is opgenomen.
3. Het besluit om een verlofaanvraag te richten aan de Minister van Veiligheid en Justitie is overeenkomstig de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden voorbehouden aan het Hoofd van de Inrichting of diens plaatsvervanger.
4. De GZ-psycholoog is onder meer voorzitter van het multidisciplinaire behandelteam, dat in eerste aanleg de wenselijkheid en mogelijkheid van een eventuele verlofaanvraag van een cliënt bespreekt.
5. Het standpunt van het behandelteam over een verlofaanvraag wordt – verwoord door het hoofd – conform de landelijke richtlijnen voorgelegd aan de eveneens multidisciplinaire verlofadviescommissie (verder te noemen: VAC).
6. In het geval van klager is door het behandelteam aanvankelijk begeleid verlof zonder libidoremmende medicatie voorgesteld. De VAC heeft evenwel geadviseerd gebruik van libidoremmende medicatie in depotvorm als één van de voorwaarden te stellen.”
2.2 De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.
“3. De klacht
Klager verwijt de GZ-psycholoog dat hij klager in zijn waardigheid dreigt aan te tasten en geen respect heeft voor de psychische en lichamelijke integriteit van klager door als voorwaarde voor een op resocialisatie gerichte behandeling te stellen dat klager libidoremmende middelen in depotvorm dient te accepteren, terwijl nimmer de diagnose hyperseksualiteit of een seksuele stoornis in engere zin is gesteld. Klager verwijt de GZ-psycholoog voorts dat hij zich onvoldoende bewust is van de ethische aspecten van zijn beroepsmatig handelen en zich in de behandeling van klager op zuiver medisch gebied begeeft waarvoor hij de expertise mist.
4. Het standpunt van de GZ-psycholoog
De GZ-psycholoog heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt op zijn verweer hieronder verder ingegaan.”
2.3 Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.
“5. De beoordeling
Het College overweegt aangaande de ontvankelijkheid van klager als volgt.
De GZ-psycholoog heeft geen individuele zorg verleend aan klager en valt derhalve niet onder de eerste tuchtnorm van artikel 47, lid 1 sub a van de Wet BIG. De tweede tuchtnorm van artikel 47, lid 1 sub b van de Wet BIG ziet op gedragingen die niet worden bestreken door de eerste norm, maar niettemin in strijd zijn met het algemene belang, gelegen in een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het handelen van een BIG-geregistreerde beroepsbeoefenaar in een bestuurlijke of leidinggevende functie kan onder deze tweede tuchtnorm aan de tuchtrechter worden voorgelegd, mits dit handelen voldoende verband houdt met en weerslag heeft op de individuele gezondheidszorg.
De GZ-psycholoog draagt in zijn hoedanigheid van hoofd namens het Hoofd van de Inrichting de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, dat wil zeggen voor alle aspecten die te maken hebben met de veiligheid, inclusief de voorbereiding van een verlengingsadvies en een eventuele verlofaanvraag, en voor de coördinatie van de behandeling. Als hoofd geeft hij onder meer leiding aan het behandelteam en zit hij het multidisciplinair overleg voor. Het College is van oordeel dat onder deze omstandigheden het optreden van de GZ-psycholoog niet los kan worden gezien van de individuele gezondheidszorg. Klager is derhalve ontvankelijk in zijn klacht.
Vervolgens is de vraag of de klacht inhoudelijk doel treft.
Wat het eerste klachtonderdeel betreft wordt als volgt overwogen. Het behandelteam heeft onder voorzitterschap van de GZ-psycholoog een concept aanvraag voor begeleid verlof zonder libidoremmende medicatie ingediend. De VAC heeft vervolgens in afwijking daarvan gebruik van libidoremmende medicatie in depotvorm geadviseerd als één van de voorwaarden voor verlof. Alhoewel het behandelteam en de VAC in het kader van de concept aanvraag de voorwaarden voor het verlofkader benoemen, zijn het de psychiaters binnen het behandelteam en de VAC die de indicatie voor een medicamenteuze behandeling kunnen stellen. De GZ-psycholoog mocht als hoofd redelijkerwijs afgaan op het gemotiveerde advies van de VAC en heeft door dienovereenkomstig te besluiten niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Het eerste klachtonderdeel is derhalve ongegrond.
Wat het tweede klachtonderdeel betreft wordt overwogen dat klager zijn stelling niet nader heeft onderbouwd, zodat dit klachtonderdeel reeds daarom ongegrond is.
Het derde klachtonderdeel deelt dit lot, omdat de GZ-psycholoog klager niet rechtstreeks heeft behandeld en niet degene is geweest die een medicamenteuze behandeling heeft geïndiceerd, zodat niet kan worden gezegd dat hij zich op zuiver medisch gebied begeeft waarvoor hij de expertise mist.
Gezien het vorenstaande komt het College tot het oordeel dat de klacht kennelijk ongegrond is. “
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 zijn weergegeven.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure.
4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij verzoekt het Centraal Tuchtcollege - zakelijk weergegeven - het beroep gegrond te verklaren en die maatregelen te treffen die het college passend en geboden acht.
4.2 De gz-psycholoog heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
Beoordeling.
4.3 Wat betreft het eerste klachtonderdeel overweegt het Centraal Tuchtcollege het volgende. Aan de orde is de vraag of de gz-psycholoog als hoofd risicomanagement en behandeling mocht afgaan op het advies van de multidisciplinaire verlofadviescommissie (VAC) om libidoremmende medicatie in depotvorm als één van de voorwaarden te stellen voor de verlofaanvraag van klager. Die vraag moet bevestigend worden beantwoord. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan de gz-spycholoog, gelet op zijn verantwoordelijkheid als hoofd risicomanagement en behandeling, redelijkerwijs had behoren af te wijken van het advies, zijn niet gebleken. Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen of nalaten is naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dan ook geen sprake.
4.4 Voor het overige heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege, zodat het beroep moet worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. W.D.H. Asser, voorzitter, mr. M. Wigleven en
mr. M.W. Zandbergen, leden-juristen en drs. G.L.G. Couturier en drs. R.M.H. Schmitz, leden-beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris en uitgesproken ter openbare zitting van 1 oktober 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.