ECLI:NL:TGZCTG:2013:107 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.388
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:107 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-09-2013 |
Datum publicatie: | 10-09-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.388 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | De aangeklaagde fysiotherapeut, heeft klager behandeld in 2008 en 2010. De behandeling in 2008 bestond uit het oefenen de linkerarm weer functioneel te leren bewegen door het opbouwen van mobiliteit, coördinatie en spierkracht. In 2010 stond opbouwen van kracht in de arm en hand voorop. Toen geen verdere verbetering optrad heeft de fysiotherapeut aan klager geadviseerd revalidatietherapie te beginnen. Klager verwijt de fysiotherapeut dat zij is tekortgeschoten in de zorg die klager van haar mocht verwachten. Uit het feit dat hij nog steeds klachten heeft blijkt dat verweerster hem geen adequate oplossing heeft geboden voor zijn klachten. Klager vordert een vergoeding voor de door hem geleden schade. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat de klacht gegrond is omdat de fysiotherapeut heeft gehandeld in strijd met de KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging (2007) door van de behandelingen geen dan wel een te summiere notitie op te nemen in de verslaglegging. Bovendien heeft de fysiotherapeut de behandeling van klager te lang en niet binnen het gestelde behandeldoel gecontinueerd. Het Centraal Tuchtcollege legt de maatregel van waarschuwing op. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.388 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
L., fysiotherapeut, wonende te E., werkzaam te B.,
verweerster in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 8 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen L. - hierna fysiotherapeut - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 mei 2012, onder nummer 11/236F, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De fysiotherapeut heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 juni 2013, alwaar de fysiotherapeut is verschenen. Klager is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerster is als fysiotherapeut werkzaam bij Fysiotherapie M. te B..
2.2 Klager is sedert 2007 bekend met een ulnaropathie links. Hij is op 18 december 2007 door de neurochirurg geopereerd, waarbij een neurolyse en een transpositie van de ulnaris heeft plaatsgevonden. Na deze operatie is klager op verwijzing van de neurochirurg van 22 februari 2008 tot medio februari 2009 in behandeling geweest voor oefentherapie.
2.3 Op 5 februari 2010 heeft de neuroloog klager opnieuw naar verweerster verwezen. In de verwijsbrief staat vermeld: "onduidelijk goed verbeterend pijnsyndroom linker arm. Mogelijk amyotrofische schouderneuralgie. Gaarne oefentherapie". Klager is tot begin april 2011 bij verweerster in fysiotherapeutische behandeling geweest. In overleg met de huisarts heeft verweerster klager vervolgens geadviseerd een revalidatietraject te starten. Op 1 april 2011 staat daarover vermeld: " S: A. wil het niet horen. Hij vindt dat ik deze revalidatietherapie moet geven.(…) ". En op 8 april 2011: "Zeer vervelend gesprek met vader van A.. Volgens A. heb ik hem te lang behandeld, zonder resultaat. Conclusie: het uiteindelijke doel is niet behaald door onvoldoende medewerking van A., maar wel hebben wel resultaat geboekt"
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster is tekortgeschoten in de zorg die klager van haar mocht verwachten. In zijn klaagschrift schrijft klager dat verweerster hem geen adequate oplossing voor zijn klachten heeft geboden, hetgeen blijkt uit het feit dat hij nog steeds klachten heeft. Op grond daarvan verzoekt klager het college verweerster te veroordelen tot een vergoeding van € 55.50 voor de door hem geleden schade.
4. Het standpunt van verweerster
Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Het college stelt voorop dat de tuchtrechtelijke procedure niet bedoeld is voor het vorderen van schadevergoeding. Dit brengt mee dat klagers verzoek verweerster te veroordelen tot een schadevergoeding geen verdere bespreking behoeft.
5.2 Met betrekking tot de inhoudelijke beoordeling van de klacht overweegt het college als volgt. Verweerster heeft kort samengevat aangevoerd dat haar behandeling in 2008 bestond uit het oefenen de linker arm weer functioneel te leren bewegen door het opbouwen van mobiliteit, coördinatie en spierkracht. Omdat klager plotseling niet meer verscheen voor therapie heeft verweerster de behandeling niet kunnen afsluiten. In 2010 stond opnieuw het opbouwen van de kracht in de arm en de hand voorop. Ondanks dat klager ook deze keer met betrekking tot het zelf oefenen een passieve houding had, heeft verweerster een redelijk resultaat bereikt. Dit voorgaande verweer wordt gesteund door verweersters verslaglegging in het dossier. Anders dan klager meent heeft het college in de stukken geen aanwijzingen gevonden dat verweerster klager geen adequate oplossing voor zijn klachten heeft geboden. Zij heeft conform de verwijzing klager een fysiotherapeutische behandeling gegeven zoals dat van een bekwaam fysiotherapeut mag worden verwacht. Dat verweerster vervolgens, toen bleek dat geen verdere verbetering van de klachten optrad, in overleg met de huisarts heeft besloten klager te adviseren revalidatietherapie te beginnen, acht het college niet onzorgvuldig. Dat klager het hier niet mee eens was, doet aan het voorgaande niet af.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerster kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet, althans onvoldoende, is bestreden.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald. Volgens klager heeft de
fysiotherapeut onzorgvuldig gehandeld door de behandeling van klager te lang voort te zetten terwijl dit geen zin meer had (klachtonderdeel 1). Hierdoor heeft klager onterecht een bedrag van € 55,50 aan eigen risico aan zijn zorgverzekeraar moeten betalen (klachtonderdeel 2). Het had op de weg van de fysiotherapeut gelegen om te bewerkstelligen dat klager een nieuwe chronische indicatie zou krijgen (klachtonderdeel 3). Het beroep strekt tot vernietiging van de beslissing van het Centraal Tuchtcollege en tot gegrondverklaring van de klacht ten aanzien van alle klachtonderdelen.
4.2 De fysiotherapeut heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot
verwerping van het beroep.
Klachtonderdeel 1
4.3 Het Centraal Tuchtcollege begrijpt dit klachtonderdeel aldus dat de fysiotherapeut wordt verweten dat zij de behandeling van klager na de chronische indicatie van 2 februari 2010 van de neuroloog te lang heeft gecontinueerd, zonder zich in voldoende mate af te vragen of zij nog bezig was met de uitvoering van haar behandelplan (opbouw van een betere lichaamshouding en van het spiercorset van het bovenlichaam). Het Centraal Tuchtcollege overweegt hieromtrent als volgt.
4.4 Op 2 februari 2010 heeft de neuroloog J. klager, op basis van een
chronische indicatie, verwezen naar een fysiotherapeut voor oefentherapie. Als reden voor deze chronische verwijzing heeft de neuroloog aangegeven ‘Mogelijk amyotrofische schouderneuralgie.’ Als gevolg van deze verwijzing heeft de fysiotherapeut op 5 februari 2010 bij klager een intake afgenomen en heeft zij als hoofddoel op de onderzoekkaart genoteerd ‘Opbouw betere lichaamshouding en spiercorset bovenlichaam.’
4.5 Ter zitting heeft de fysiotherapeut verklaard dat klager veelal 2 keer per week een afspraak met haar had voor een behandeling en dat hij soms niet kwam of afbelde. Gelet op deze verklaring gaat het Centraal Tuchtcollege ervan uit dat de fysiotherapeut in de periode van 5 februari 2010 tot het einde van de behandelrelatie op 8 april 2011 tenminste 100 behandelingen aan klager heeft gegeven. Voor dit uitgangspunt vindt het Centraal Tuchtcollege steun bij de door klager in het geding gebrachte afsprakenkaart met betrekking tot de periode van 25 februari 2011 tot en met 8 april 2011. Hierop zijn 12 afspraken met de fysiotherapeut genoteerd. Dit komt neer op ongeveer 2 afspraken per week. De fysiotherapeut heeft verklaard dat zij het aantal gedeclareerde behandelingen van klager in haar computer heeft staan, maar een uitdraai daarvan heeft zij niet overgelegd. Over de periode van 5 februari 2010 tot het einde van de behandelrelatie op 8 april 2011 heeft zij slechts van 23 behandelingen een notitie gemaakt in de verslaglegging. Dusdoende heeft de fysiotherapeut gehandeld in strijd met de KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging (2007). In deze richtlijn is immers bepaald dat de fysiotherapeut van elk fysiotherapeut-patiëntcontact de gegevens noteert die een weergave zijn van dat contact.
4.6 In de verslaglegging zijn de eerste drie behandelingen van klager, te weten op 9, 12 en 16 februari 2010, vastgelegd conform de zogenaamde SOEP-status. In het medisch beroepenveld is dit een bekende methode van het bijhouden van de basisgegevens in een (para)medisch dossier. Ook de overige 20 behandelingen (van
2 maart 2010 tot en met 1 april 2011) zijn conform deze SOEP-status gerapporteerd, doch steeds onvolledig. Hoewel veelal wel zijn beschreven de S van subjectief (de weergave van de gevoelens en de waarnemingen van de patiënt), en de O van objectief (de weergave van de resultaten van het lichamelijk onderzoek door de zorgverlener), ontbreekt over het algemeen een beschrijving van de E van evaluatie (een duiding van de klachten en symptomen) en de P van plan (de planning en de aanpak van de klachten). Hierdoor is de verslaglegging van de behandelingen die wel hebben plaatsgevonden inhoudelijk niet volledig en voldoet deze niet aan de eisen gesteld door de KNGF-richtlijn Fysiotherapeutische verslaglegging (2007).
4.7 Uit de summiere verslaglegging van de behandelingen blijkt voorts dat de fysiotherapeut klager vanaf april 2010 steeds vaker is gaan masseren. Daarnaast is vanaf augustus 2010 uit de verslaglegging niet meer op te maken dat het behandeldoel, te weten de opbouw van een betere lichaamshouding en van het spiercorset van het bovenlichaam, wordt nagestreefd, nu de behandelingen vrijwel louter lijken te bestaan uit massages. Op 30 november 2010 noteert de fysiotherapeut ‘O: nog steeds zijn we niet veel verder. De bewegingen van elleboog, schouders en nek kunnen goed uitgevoerd worden. De kracht is zeker ook toegenomen maar volgens rogier is er géén verandering opgetreden in de li arm.’ In de volgende notitie van 3 december 2010 staat: ‘A. wil doorgaan met Ft. Hij wil een (nieuwe) vervolg verwijzing van J.. Ik heb mijn twijfels hierover. Het doel is niet bereikt!’. Vervolgens noteert de fysiotherapeut op 3 maart 2011, terwijl de behandelingen tussentijds zijn doorgegaan, dat het doel van de behandeling niet helemaal gehaald is en dat contact met de huisarts dient te volgen. Eerst op 29 maart 2011 heeft zij contact opgenomen met de huisarts. Op 8 april 2011 concludeert de fysiotherapeut in de verslaglegging dat het uiteindelijke doel niet is bereikt.
4.8 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de klacht van klager niet weerlegd wordt door de verslaglegging van de fysiotherapeut. Het Centraal Tuchtcollege is van oordeel dat de fysiotherapeut te lang en niet binnen het gestelde doel is doorgegaan met het behandelen van klager. Ter zitting heeft de fysiotherapeut beaamd dat zij eerder met een collega en met de huisarts had moeten overleggen. Zij heeft aangevoerd dat klager de hem opgedragen oefeningen thuis niet deed en dat hij steeds vaker vroeg om een massage. Zelfs indien er veronderstellenderwijs van uitgegaan wordt dat dit zo was, dan had de fysiotherapeut als professional daadkrachtiger dienen op te treden door consequenties te verbinden aan de door haar ervaren passiviteit van klager. Zij had in een veel eerder stadium moeten concluderen dat haar behandelingen niet zouden leiden tot het door haar opgestelde behandeldoel. Klachtonderdeel 1 is gegrond.
Klachtonderdeel 2
4.9 In de brief van 29 juni 2011 aan klager heeft de fysiotherapeut uitgelegd dat de verwijzing van de neuroloog tot 2 februari 2011 chronisch was, dat zij tot die datum op chronische indicatie heeft gedeclareerd en dat de kosten voor de fysiotherapeutische behandelingen op 4 en 11 januari 2011 eerst in mindering worden gebracht op het eigen risico voor het jaar 2011 indien tot dan toe geen andere medische kosten zij gemaakt. Het Centraal Tuchtcollege oordeelt de uitleg van de fysiotherapeut plausibel en heeft geen reden daaraan te twijfelen. De omstandigheid dat in deze procedure klachtonderdeel 1 gegrond is verklaard, maakt nog niet dat de kosten voor fysiotherapeutische behandelingen civielrechtelijk niet verschuldigd zouden zijn. Daarover mag het Centraal Tuchtcollege echter niet oordelen. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Klachtonderdeel 3
4.10 In de brief van 29 juni 2011 aan klager heeft de fysiotherapeut uitgelegd dat zij als fysiotherapeut, niet bepaalt of iemand al dan niet in aanmerking komt voor een chronische verwijzing, maar dat dit in het geval van klager is voorbehouden aan de neuroloog. Ter zitting heeft de fysiotherapeut verklaard dat zij geen heil zag in een verlenging van de chronische verwijzing en dat zij de huisarts van klager hierover gesproken heeft. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege heeft de fysiotherapeut haar standpunt goed uitgelegd in haar brief aan klager en is dit standpunt ook verdedigbaar. Het was niet aan de fysiotherapeut om een nieuwe chronische indicatie aan klager te verstrekken. Zij was daarvoor afhankelijk van de neuroloog. Dit klachtonderdeel is ongegrond.
Conclusie
4.11 De voorgaande overwegingen leiden tot de conclusie dat de fysiotherapeut is tekortgeschoten in de zorg die zij als fysiotherapeut onder de gegeven omstandigheden jegens klager had behoren te betrachten. Dienaangaande valt haar dan ook een tuchtrechtelijk verwijt te maken. De slotsom is dat de beslissing van het Regionaal Tuchtcollege wordt vernietigd en dat het Centraal Tuchtcollege de klacht alsnog gegrond verklaart. Het Centraal Tuchtcollege acht een waarschuwing de aangewezen maatregel.
4.12 Om redenen aan het algemeen belang ontleend zal publicatie worden gelast van deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep;
en opnieuw rechtdoende:
verklaart de klacht alsnog gegrond;
legt de maatregel van een waarschuwing op;
bepaalt dat deze beslissing op de voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, FysioPraxis en Medisch Contact, met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof.mr. J.K.M. Gevers en mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en V.T.M. Agterberg en drs. J. Slooten, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.