ECLI:NL:TGZCTG:2013:106 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.387
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:106 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-09-2013 |
Datum publicatie: | 10-09-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.387 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft de aangeklaagde neuroloog drie maal geconsulteerd vanwege persisterende tintelingen in een aantal vingers, pijn in de elleboog en een gevoel van stijve en gezwollen vingers. De klacht houdt in dat de neuroloog is tekortgeschoten in de zorg die klager van hem mocht verwachten. Klager vindt dat de neuroloog geen adequate oplossing voor zijn klachten heeft geboden, als gevolg waarvan hij nog steeds klachten heeft. Het Regionaal Tuchtcollege heeft de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft geoordeeld dat de arts lege artis heeft gehandeld en heeft het beroep verworpen. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.387 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
J., neuroloog, wonende te K., werkzaam te B., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. E.P. Haverkate, jurist verbonden aan VvAA te Utrecht.
1. Verloop van de procedure
A. - hierna klager - heeft op 8 juli 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen J. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 1 mei 2012, onder nummer 11/235, heeft dat College de klacht kennelijk ongegrond verklaard en afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft geen verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaak C2012.386 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 13 juni 2013, waar is verschenen de arts die werd bijgestaan door mr. E.P. Haverkate. Klager is niet verschenen.
2. Beslissing in eerste aanleg
Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.
“2. De feiten
Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:
2.1 Verweerder is als neuroloog verbonden aan het H. te B..
2.2 Klager is sedert 2007 bekend met een ulnaropathie links. Hij is op 18 december 2007 door de neurochirurg geopereerd, waarbij een neurolyse en een transpositie van de ulnaris heeft plaatsgevonden.
2.3 Op 23 september 2009 bezocht klager het spreekuur van verweerder wegens een cervico brachialgie links. In verweerders brief van 24 september 2009 aan de huisarts staat – na anamnestisch- en neurologisch onderzoek- als conclusie vermeld:" 37 jarige man met verdenking amyotrofische schouderneuralgie links. Differentiaal diagnostisch kan ook gedacht worden aan een recidief van een ulnaropathie dan wel een cervicale HNP". Als beleid liet verweerder een elektromyografisch (EMG) onderzoek verrichten.
2.4 Op 2 februari 2010 heeft een poliklinische controle bij verweerder plaats-gevonden. In verweerders brief van 8 februari 2010 aan de huisarts staat als diagnose vermeld: "recidief ulnaropathie links ter hoogte van de elleboog (2007 neurolyse en transpositie). Onvoldoende argumenten voor amyotrofische schouderneuralgie." En als conclusie: "onduidelijk pijnsyndroom linkerarm;spontane verbetering." Verweerder heeft klager vervolgens verwezen naar de fysiotherapeut.
2.5 Op 12 april 2010 zag verweerder klager voor de laatste keer.
3. De klacht en het standpunt van klager
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder is tekortgeschoten in de zorg die klager van hem mocht verwachten. In zijn conclusie in het klaagschrift schrijft klager dat verweerder hem geen adequate oplossing voor zijn klachten heeft geboden, als gevolg waarvan hij nog steeds klachten heeft.
4. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.
5. De overwegingen van het college
5.1 Vast staat dat verweerder klager in de periode van 23 september 2009 tot en
12 april 2009 drie keer heeft gezien. Bij de beoordeling dient het college zich hiertoe te beperken, gelet op het gegeven dat het tuchtrecht uitgaat van persoonlijke verwijtbaarheid.
5.2 Verweerder heeft in zijn antwoord het volgende aangevoerd. Tijdens het consult op 23 september 2009 had klager onder andere klachten van persisterende tintelingen in de vierde en vijfde vinger, welke klachten sedert anderhalve week acuut waren verergerd met pijn in de elleboog en een gevoel van stijve en gezwollen vingers. Bij EMG onderzoek was sprake van een ernstige recidiverende ulnaropathie. Als beleid werd een consult bij de neurochirurg afgesproken. Tijdens het consult op 2 februari 2010 meldde klager dat het beter met hem ging en dat hij nog weinig pijn had. Het neurologisch onderzoek was ongestoord. Verweerders conclusie was dat bij klager sprake was van een onduidelijk pijnsyndroom in de linkerarm en een spontane verbetering. Na neurologisch onderzoek op 12 april 2010 waren bovendien geen aanwijzingen voor centraal zenuwstelsel pathologie, zoals MS. Ter onderbouwing van zijn verweer heeft verweerder verwezen naar de hiervoor onder 2.3 en 2.4 genoemde brieven aan de huisarts.
De inhoud van het antwoord geldt als een gemotiveerde betwisting van het klaagschrift.
Nu klager niet meer heeft gereageerd op deze betwisting, moet het oordeel luiden dat de grondslag voor de klacht niet is komen vast te staan.
5.3 De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.
Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
3.1 Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3.2 De arts is als neuroloog verbonden aan het H. te B..
3.3 Klager is sinds 2007 bekend met ulnaropathie links. Hij is op 18 december 2007 door de neuroloog C. geopereerd, waarbij een neurolyse en een transpositie van de nervus ulnaris links heeft plaatsgevonden.
3.4 Op 23 september 2009 bezocht klager het spreekuur van de arts wegens een cervico brachialgie links. In de brief van 24 september 2009 van de arts aan de huisarts is - na anamnestisch- en neurologisch onderzoek - als conclusie vermeld: "37 jarige man met verdenking amyotrofische schouderneuralgie links. Differentiaal diagnostisch kan ook gedacht worden aan een recidief van een ulnaropathie dan wel een cervicale HNP" . Als beleid liet verweerder een elektromyografisch (EMG) onderzoek verrichten.
3.5 Per brief van 15 oktober 2009 heeft de arts naar aanleiding van een EMG-onderzoek bij klager het volgende aan de huisarts van klager bericht: “EMG: ernstige (recidiverende) ulnaropathie ter hoogte van de elleboog links. Vanwege het beperkte naaldonderzoek (op verzoek van patiënt) kan de vraagstelling “plexuspathologie” niet beantwoord worden. Conclusie: Recidief ulnaropathie links ter hoogte van de elleboog (2007 neurolyse en transpositie). Onvoldoende argumenten voor amyotrofische schouderneuralgie. Beleid: ICC neurochirurgie. Controle: geen.”
3.6 Op 2 februari 2010 heeft een poliklinische controle bij de arts plaatsgevonden. Naar aanleiding hiervan heeft de arts klager naar de fysiotherapeut verwezen. In de verwijsbrief aan de fysiotherapeut is vermeld: “Onduidelijk goed verbeterend pijnsyndroom linker arm. Mogelijk amyotrofische schouderneuralgie. Gaarne oefentherapie.” In de brief van 8 februari 2010 aan de huisarts van klager heeft de arts als diagnose vermeld: "recidief ulnaropathie links ter hoogte van de elleboog (2007 neurolyse en transpositie). Onvoldoende argumenten voor amyotrofische schouderneuralgie." Bij de interval anamnese is vermeld: “Patiënt heeft inmiddels neurochirurg C. bezocht. Deze kon zich niet vinden in de bovenstaande diagnose. Patiënt vertelt dat het in de loop van de afgelopen periode een stuk beter is gegaan. Momenteel heeft hij nog weinig pijn. Wel beweegt hij nog wat moeizaam met de linker arm.” En als conclusie is weergegeven: "onduidelijk pijnsyndroom linkerarm; spontane verbetering."
3.7 Op 12 april 2010 zag verweerder klager voor de laatste keer. Dat was op verzoek van de fysiotherapeut. In de brief van 13 april 2010 schrijft de arts aan de huisarts van klager onder meer: “(…) reden van komst: MS? (…) Het is patiënt opgevallen dat er soms kleine schokjes optreden in de pink en duim links; daarbij heeft hij ook een krampachtig gevoel in de hand. Deze klachten bestaan sinds het begin van de klachten in destijds 2009 (zie ook correspondentie d.d. 24-09-09). Aangezien patiënt in veel mindere mate zelf de schokjes zag in rechterarm en -been maakte de fysiotherapeut zich zorgen, sprak van spasticiteit en maakte de link naar MS. Overige klachten zijn er niet, patiënt heeft wel veel nek- en rugpijn maar wijt dit aan zijn overgewicht. Neurologisch onderzoek: Hypesthesie pink links. Conclusie: Onduidelijk pijnsyndroom linkerarm; spontane verbetering. Geen aanwijzingen voor centraal zenuwstelsel-pathologie (zoals MS). Beleid: uitleg. Controle: geen.”
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1 In hoger beroep heeft klager zijn klacht herhaald en nader toegelicht.
4.2 De arts heeft ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
4.3 Gelet op de feiten en omstandigheden zoals hierboven weergegeven onder 3. en gelet op de toelichting van de arts ter terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege is het door de arts ten aanzien van klager gevoerde beleid naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege alleszins verdedigbaar en stuit zijn handelen niet op bedenkingen. De arts heeft lege artis gehandeld. De klacht is dan ook ongegrond en het beroep zal worden verworpen.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
verwerpt het beroep.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, prof. mr. J.K.M. Gevers en
mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. R.E.F. Huijgen en dr. C.C. Tijssen, leden-beroepsgenoten en mr. drs. E.E. Rippen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van
10 september 2013. Voorzitter w.g. Secretaris w.g.