ECLI:NL:TGZCTG:2013:104 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.019
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:104 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-09-2013 |
Datum publicatie: | 10-09-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.019 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Patiënte heeft de tandarts verweten dat hij ten onrechte heeft vastgesteld dat zij twaalf gaatjes had. Het Regionaal Tuchtcollege heeft die klacht afgewezen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg is van die uitspraak beroep gegaan omdat het college heeft overwogen dat het opvragen van het dossier bij de vorige tandarts niet is voorgeschreven en dus geen deel uitmaakt van de professionele standaard. H et Centraal Tuchtcollege overweegt dat de NMT Praktijkrichtlijn Patiëntendossier impliceert dat het – mede met het oog op het Besluit bestralingsbescherming waarop de inspectie zich beroept – in beginsel tot de professionele standaard behoort om het patiëntendossier bij de vorige tandarts op te vragen, in het bijzonder indien – zoals in het onderhavige geval – de medische situatie van de patiënt daarom vraagt. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.019 van:
De Inspectie voor de Gezondheidszorg, werkgebied A., bij monde van B., senior inspecteur, en C., inspecteur-jurist,
kantoorhoudende te D., appellante,
tegen
E., tandarts, werkzaam te F., wonende te G., verweerder in beide instanties, gemachtigde: mr. J.C.C. Leemans, jurist in dienst van DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringsmaatschappij te Amsterdam.
1. Verloop van de procedure
H. – hierna klaagster – heeft op 28 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Eindhoven tegen tandarts E. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 9 november 2011, onder nummer 10139, heeft dat College de klacht als ongegrond afgewezen. Voornoemde Inspectie van de Gezondheidszorg (verder: de inspectie) is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen en heeft deze nadien toegelicht. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.
De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 juni 2013 waar zijn verschenen – in plaats van B. – I., teamleider mondzorg, en C. alsmede de tandarts, bijgestaan door zijn gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht, de inspectie onder overlegging van pleitaantekeningen.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. In eerste aanleg zijn de volgende feiten vastgesteld:
“2. De feiten
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Klaagster is op 13 april 2010 bij verweerder gekomen. Verweerder heeft caviteiten aan twaalf elementen vastgesteld. Nadat verweerder zeven elementen had behandeld, is klaagster teruggegaan naar haar vorige tandarts, die heeft aangegeven dat er geen behandelingen meer hoefden plaats te vinden”.
2.2. De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer hielden volgens het Regionaal Tuchtcollege het volgende in:
“3. Het standpunt van klaagster en de klacht
Klaagster voelt zich onheus door verweerder behandeld, omdat verweerder heeft aangegeven dat zij twaalf gaatjes had, terwijl haar vorige tandarts van mening is dat er geen gaatjes op de overige, nog niet door verweerder behandelde elementen, te zien zijn. Klaagster heeft in verband met de behandeling door verweerder een extra tandartsverzekering afgesloten, hetgeen volgens haar kennelijk ten onrechte is gebeurd.
4. Het standpunt van verweerder
Bij het eerste bezoek aan verweerder heeft klaagster vermeld anderhalf jaar niet op controle bij haar tandarts te zijn geweest. Bij klinisch onderzoek waren verschillende caviteiten zichtbaar, die op de bitewing opnamen bevestigd werden. Verweerder heeft deze op de monitor voor klaagster aangewezen. Verweerder stelde direct vast dat een aantal vullingen niet aansloot en dat er cariës was, dus was er naar zijn mening behandeling nodig.
Verweerder is van mening dat cariës (tandbederf) die door de glazuurlaag heen is gebroken, behandeld moet worden. In overleg met en met toestemming van klaagster is besloten de caviteiten in een aantal sessies te behandelen. Nadat verweerder caviteiten aan zeven elementen had behandeld, heeft klaagster besloten haar vorige tandarts te consulteren. Verweerder vindt het onbegrijpelijk dat de vorige tandarts, zoals klaagster stelt, de resterende vijf te behandelen caviteiten niet waarneemt of onderkent. Er is niet gezegd dat de vullingen ten onrechte zijn gelegd. Volgens de andere tandarts(en) zijn er al drie caviteiten die toch wel behandeld moeten worden. Dat leidt verweerder af uit het overzicht van de andere tandarts(en). De 16 en de 21 zijn inmiddels behandeld”.
2.3. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“5. De overwegingen van het college
Het college heeft de door verweerder gemaakte foto’s ter zitting tezamen met partijen bestudeerd. Het college is tot de bevinding gekomen dat daar waar verweerder caviteiten heeft aangewezen, daadwerkelijk laesies te zien zijn. Het euvel bij het beoordelen van de röntgenfoto’s is dat niet iedere tandarts een uniform behandelingsplan opstelt.
Over de behandeling van de laesies kan verschillend worden gedacht. Over de noodzaak van directe behandeling zou gediscussieerd kunnen worden, maar naar het oordeel van het college is het niet fout dat verweerder direct heeft behandeld. Niet iedere tandarts heeft namelijk dezelfde behandelstrategie en zonder meer kan niet worden gezegd dat de ene strategie goed is en de andere fout.
Het opvragen van het dossier bij vorige tandarts is niet voorgeschreven en maakt dus geen deel uit van professionele standaard. Er kan en mag behandeld worden zonder voorgaand dossier.
Het college is dan ook van oordeel dat verweerder met het duiden van twaalf te behandelen plekken en het behandelen van de zeven elementen binnen de bandbreedte van een redelijk en zorgvuldig handelend tandarts is gebleven.
Er is naar het oordeel van het college geen sprake van verwijtbaar of slecht handelen door verweerder.
Dit brengt mede dat de klacht ongegrond wordt bevonden”.
3. Vaststaande feiten en omstandigheden
Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals deze zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hiervoor zijn weergegeven onder 2.1.
4. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
4.1. In hoger beroep heeft de inspectie, onder overlegging van onder meer de NMT Praktijkrichtlijn Patiëntendossier en de Gedragsregels voor Tandartsen van diezelfde instantie, gemotiveerd bezwaar aangetekend tegen de volgende overweging van het van het Regionaal Tuchtcollege:
“Het opvragen van het dossier bij vorige tandarts is niet voorgeschreven en maakt dus geen deel uit van [de] professionele standaard. Er kan en mag behandeld worden zonder voorgaand dossier”.
4.2. Tijdens de mondelinge behandeling van het beroep heeft de inspectie desgevraagd aangegeven daarmee te volstaan en dat haar beroep er niet toe strekt om aan de tandarts alsnog een maatregel op te leggen.
4.3. De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen het beroep.
Beoordeling
4.4. De NMT Praktijkrichtlijn Patiëntendossier stelt dat voor het kunnen leveren van een continue en kwalitatief goede tandheelkundige zorg een tandarts zal moeten kunnen beschikken over relevante gegevens omtrent onderzoek en behandelingen van de patiënt. In het kader van een zorgvuldige overdracht impliceert dit naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege dat het – anders dan het Regionaal Tuchtcollege heeft overwogen en mede met het oog op het Besluit bestralingsbescherming waarop de inspectie zich beroept – in beginsel tot de professionele standaard behoort om (met toestemming van de patiënt) het patiëntendossier bij de vorige tandarts op te vragen, in het bijzonder indien de medische situatie van de patiënt daarom vraagt. In zoverre slaagt het beroep van de inspectie.
4.5. Ter zitting heeft de tandarts betoogd waarom hij in het onderhavige geval van dat beginsel is afgeweken. Hem was meegedeeld dat het 1,5 jaar geleden was dat er voor het laatst röntgenfoto’s waren gemaakt. Gelet op dat tijdsverloop alsmede op de staat van het gebit van klaagster heeft de tandarts gemeend dat nieuwe foto’s gemaakt moesten worden. Die foto’s gaven alle nodige informatie. Het patiëntendossier zou daaraan onvoldoende belangwekkends hebben kunnen toevoegen. Het Centraal Tuchtcollege accepteert dit betoog en is derhalve van oordeel dat de tandarts in dit geval geen tuchtrechtelijk verwijt valt te maken.
4.6. Uit het voorgaande volgt dat de inspectie terecht bezwaar heeft gemaakt tegen de voornoemde overweging van het Regionaal Tuchtcollege. Dat bezwaar leidt evenwel niet tot een andere beslissing, zodat de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege onder verbetering van gronden zal worden bekrachtigd.
4.7 Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.
5. Beslissing
Het Centraal Tuchtcol lege voor de Gezondheidszorg:
bekrachtigt de beslissing waarvan beroep onder verbetering van gronden;
bepaalt dat deze beslissing op voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tandartsenblad, Dentz en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en mr. drs. R. van der Velden en
drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.