ECLI:NL:TGZCTG:2013:101 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2012.393
ECLI: | ECLI:NL:TGZCTG:2013:101 |
---|---|
Datum uitspraak: | 10-09-2013 |
Datum publicatie: | 10-09-2013 |
Zaaknummer(s): | c2012.393 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klager heeft verschillende klachten ingediend tegen verschillende tandartsen, waaronder de onderhavige tandarts, vanwege ernstige problemen met zijn prothese ten gevolge van – naar klager stelt – overgevoeligheid voor de kunsthars waarin de tandelementen zijn vastgemaakt. Klager verwijt de tandarts dat hij 1) hem niet serieus heeft genomen en niet naar hem heeft geluisterd waardoor veel tijd verloren is gegaan en klager nu al vier jaar hevige pijn heeft; 2) geen allergievrije prothese heeft gemaakt; 3) niet voortvarend heeft doorverwezen naar een second opinion en deze niet behoorlijk heeft afgewikkeld; en 4) zonder toestemming contact heeft opgenomen met klagers huisarts. Klachten in eerst aanleg verworpen. In hoger beroep overweegt het Centraal Tuchtcollege ten aanzien van de vierde klacht dat de huisarts van klager niet de arts is geweest die klager naar de tandarts heeft verwezen zodat die huisarts niet rechtstreeks bij de behandelingsovereenkomst van klager was betrokken in de zin van artikel 7:457 lid 2 BW (de verwijzend arts was de eigen tandarts van klager). Dat betekent dat de tandarts op grond van lid 1 van dat artikel in beginsel niet bevoegd was om zonder toestemming van klager inlichtingen te verstrekken aan diens huisarts. De klacht is derhalve in zoverre gegrond. Nu echter voldoende aannemelijk is geworden dat de tandarts slechts het belang van klager heeft willen dienen en een duidelijke regel op dit punt voorheen niet is geformuleerd, acht het Centraal Tuchtcollege de oplegging van een maatregel in het onderhavige geval echter niet gepast noch geboden. |
C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E
voor de Gezondheidszorg
Beslissing in de zaak onder nummer C2012.393 van:
A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,
tegen
C., tandarts, wonende te D., verweerder in beide instanties.
1. Verloop van de procedure
A. – hierna klager – heeft op 4 november 2011 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen tegen tandarts C. – hierna de tandarts – een klacht ingediend. Bij beslissing van 14 augustus 2012, onder nummer T2011/15 heeft dat College de klacht – als in alle onderdelen ongegrond – in raadkamer afgewezen. Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De tandarts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 6 juni 2013, waar uitsluitend de tandarts is verschenen. Klager heeft, ondanks dat hij behoorlijk is opgeroepen om ter zitting aanwezig te zijn, verstek laten gaan. De arts heeft zijn standpunt desgevraagd nader herhaald en toegelicht.
2. Beslissing in eerste aanleg
2.1. Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd:
“2. Beoordeling van de klacht
2.1
De klacht is, zo begrijpt het College, in de kern gelijkluidend aan de klacht die klager op 6 april 2010 aanhangig heeft gemaakt bij de klachtencommissie van het Medisch Centrum E.. Het College zal uitgaan van de samenvatting die deze commissie als volgt heeft gegeven en maakt deze tot de zijne:
“Klager verwijt verweerder – kort weergegeven – dat deze in de behandeling van klagers klachten klager niet serieus heeft genomen en niet naar klager heeft geluisterd, waardoor veel tijd verloren is gegaan en klager nu al vier jaar heftige pijnen in zijn mond heeft. Zou verweerder, zoals klager wil, naar aanleiding van de proefopstelling, met tanden in was, een allergievrije prothese hebben gemaakt, dan was klager nu van zijn klachten af geweest. Ook de doorverwijzing en second opinions heeft verweerder volgens klager niet voortvarend gedaan en evenmin heeft hij die behoorlijk afgewikkeld. Daarnaast klaagt klager erover dat verweerder zonder klagers toestemming contact heeft opgenomen met klagers huisarts.”
Verweerder heeft in zijn verweerschrift allereerst verwezen naar de schriftelijke reactie die hij indertijd aan de genoemde klachtencommissie over de klacht heeft doen toekomen en heeft de klacht dus in gelijke zin opgevat. Klager heeft in zijn repliek niet naar voren gebracht dat hij bedoeld heeft over iets anders of iets meer te klagen.
2.2
Het College kan zich geheel vinden in het oordeel dat de klachtencommissie op 7 juni 2012 over de klacht heeft uitgesproken, hierop neerkomende dat uit niets blijkt dat verweerder klager of diens klachten niet serieus heeft genomen. De stukken - in het bijzonder het verweerschrift in deze procedure - geven veeleer blijk van oprechte betrokkenheid van verweerder bij de persoon van klager en zijn klachten.
2.3
Het College deelt ook de visie van de klachtencommissie dat de wijze waarop verweerder tot een diagnose heeft willen komen en de behandelingen die hij heeft voorgesteld niet onjuist voorkomen.
2.4
Het College ziet evenmin als de klachtencommissie enig aanknopingspunt voor een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder dat klager lang met pijnklachten heeft moeten lopen. Daarbij is vooral van belang dat vertraging is opgetreden omdat klager zelf niet aan de voorgestelde behandeling wenste mee te werken. Voorts waren de in dit geval geldende wachttijden niet onredelijk en hetzelfde geldt voor de tijd die verstreken is met second opinions.
2.5
Het College ziet geen aanleiding verweerder voor te houden dat het onjuist is dat hij zonder toestemming van klager met diens huisarts contact heeft opgenomen. Ofschoon het wellicht netter was geweest als hij die toestemming wel zou hebben gevraagd, moet redelijkerwijs worden aangenomen dat verweerder uit een oogpunt van optimale zorg met de huisarts mocht overleggen over de problemen van klager en dat diens toestemming daarvoor in de omstandigheden van het geval geen noodzakelijke voorwaarde was.
2.6
De klacht is aldus in alle onderdelen kennelijk ongegrond”.
3. Beoordeling van het hoger beroep
Procedure
3.1. In hoger beroep heeft klager zijn klacht, onder aanvoering van 24 onderdelen, herhaald en nader toegelicht.
3.2. De tandarts heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
Beoordeling
3.3. Het Centraal Tuchtcollege overweegt dat klachten die in eerste aanleg niet naar voren zijn gebracht, in beroep niet behandeld kunnen worden.
3.4. Voorts stelt het Centraal Tuchtcollege vast dat de huisarts van klager niet de arts is geweest die klager naar de tandarts heeft verwezen, zodat die huisarts niet rechtstreeks bij de behandelingsovereenkomst van klager was betrokken in de zin van artikel 7:457 lid 2 BW (de verwijzend arts was de eigen tandarts van klager). Dat betekent dat de tandarts op grond van lid 1 van dat artikel in beginsel niet bevoegd was om zonder toestemming van klager inlichtingen te verstrekken aan diens huisarts. De klacht is derhalve in zoverre gegrond. Nu echter voldoende aannemelijk is geworden dat de tandarts slechts het belang van klager heeft willen dienen en een duidelijke regel op dit punt voorheen niet is geformuleerd, acht h et Centraal Tuchtcollege de oplegging van een maatregel in het onderhavige geval echter niet gepast noch geboden.
3.5. De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege voor het overige geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.
3.6. De beslissing van het Regionaal Tuchtcollege zal ter zake van het onderdeel, zoals hiervoor onder 3.4. behandeld, worden vernietigd. Op dat punt zal de klacht van klager alsnog gegrond worden verklaard maar zal ter zake geen maatregel worden opgelegd.
3.7. Om redenen aan het algemeen belang ontleend, zal publicatie van deze beslissing worden bepaald.
4. Beslissing
Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:
vernietigt de beslissing waarvan hoger beroep en, opnieuw rechtdoende,
verklaart de klacht ter zake van het onder 3.4. behandelde onderdeel gegrond maar legt ter zake geen maatregel op;
verklaart de klachten voor het overige ongegrond;
bepaalt dat deze beslissing op voet van artikel 71 Wet BIG zal worden bekendgemaakt in de Staatscourant, en zal worden aangeboden aan het Tijdschrift voor Gezondheidsrecht, Gezondheidszorg Jurisprudentie, Tandartsenblad, Dentz en Medisch Contact met het verzoek tot plaatsing.
Deze beslissing is gegeven door: mr. K.E. Mollema, voorzitter, mr. P.J. Wurzer en
mr. J.M.T. van der Hoeven-Oud, leden-juristen en mr. drs. R. van der Velden en
drs. H.J. van Iterson, leden-beroepsgenoten en mr. B.J. Broekema-Engelen, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 september 2013.
Voorzitter w.g. Secretaris w.g.