ECLI:NL:TGZCTG:2013:10 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2011.381

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2013:10
Datum uitspraak: 25-06-2013
Datum publicatie: 25-06-2013
Zaaknummer(s): c2011.381
Onderwerp: Geen of onvoldoende zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen psychiater. Klaagster verwijt de psychiater dat hij in zijn hoedanigheid van geneesheer directeur onvoldoende toezicht heeft gehouden op het handelen van de psychiaters en het verplegend personeel binnen de instelling en zijn handtekening heeft gezet onder het voorwaardelijk ontslag op 9 juli 2007. Het Centraal Tuchtcollege verwerpt het beroep.

C E N T R A A L  T U C H T C O L L E G E

voor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2011.381 van:

A., wonende te B., appellante, klaagster in eerste aanleg,

tegen

JJ., psychiater, werkzaam te U., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klaagster - heeft bij brief van 8 september 2010, ingekomen op

9 september 2010 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle tegen JJ. - hierna verweerder - een klacht ingediend. Bij beslissing van 22 september 2011, onder nummer 346/2010 heeft dat College klaagster niet ontvankelijk verklaard in het eerste klachtonderdeel en het tweede klachtonderdeel afgewezen. Klaagster is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. Verweerder heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend. De zaak is in hoger beroep tegelijkertijd maar niet gevoegd met de zaken C2011.277, C2011.278, C2011.279, C2011.280, C2011.379, C2011.380, C2011.382, C2011.387, C2011.388, C2011.389, C2011.428, C2011.431 en C2011.433 behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 22 mei 2013, waar zijn verschenen klaagster en mr. M.J. Bos. Verweerder is niet verschenen. Klaagster heeft haar standpunten nader toegelicht (mede) aan de hand van een pleitnotitie die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overhandigd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing het volgende ten grondslag gelegd.

“2. DE FEITEN

Klaagster heeft bij het college betreffende haar behandeling klachten ingediend tegen alle hulpverleners wier naam in haar medisch en verpleegkundige dossier is vermeld.

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is geboren in 1962. Zij is op 5 april 2007 na beoordeling de crisisdienst RIAGG U. vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling (unit 12) van O. (V., tegenwoordig L.) te M.. Op 6 april 2006 gaf klaagster echter aan dat ze naar huis wilde. Vanwege de toestand waarin klaagster toen verkeerde werd een IBS-beoordeling (inbewaringstelling) aangevraagd, verleend en voortgezet door de rechter. Klaagster verbleef tot 9 juli 2007 op unit 12 en korte tijd op unit 11 (open afdeling) van het O.. Verweerder heeft als waarnemend eerste geneeskundige op 9 juli 2007 de “BOPZ verklaring voorwaardelijk ontslag art. 45, 46, 47 en 48” ondertekend.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder dat hij:

-                     in zijn hoedanigheid van geneesheer directeur onvoldoende toezicht heeft

gehouden op het handelen van de psychiaters en het verplegend personeel binnen de instelling;

-                     zijn handtekening heeft gezet onder het voorwaardelijk ontslag op 9 juli 2007.

In zijn algemeenheid is klaagster van oordeel dat de behandelingen in de psychiatrie moeten worden aangepast. Klaagster is van oordeel dat de hele gang van zaken voor haar traumatisch is geweest en haar gezinsleven heeft vernietigd. Zij is van oordeel dat ten onrechte geweld tegen haar is gebruikt, dat er geen begrip is geweest voor haar rouw en verliesverwerking en haar shock. Klaagster is van oordeel dat zij behandeling en begeleiding had moeten krijgen in de thuissituatie.

Klaagster heeft zich als doel gesteld te voorkomen dat andere patiënten hetzelfde overkomt als haar is overkomen.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder wijst er op dat klaagster met het eerste klachtonderdeel feitelijk over het beleid van de instelling en/of over overige artsen en/of zorgverleners klaagt. Verweerder gaat daar niet inhoudelijk op in omdat tuchtrechtspraak ingevolge artikel 47 lid 1 aanhef en 2 Wet BIG alleen ziet op persoonlijke verwijtbaarheid. In het kader van de tuchtprocedure kan dus niet over de instelling worden geklaagd. Iedere BIG-geregistreerde zorgverlener heeft zijn eigen verantwoordelijkheid en is in die hoedanigheid tuchtrechtelijk aan te spreken.

Bovendien geeft de heersende jurisprudentie van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan dat de werkzaamheden van een geneesheer directeur die betrekking hebben op de organisatie en het management in beginsel noch onder de omschrijving van handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg vallen noch onder de werkingssfeer van de tuchtnormen doch onder het scheppen van voorwaarden, waaronder individuele gezondheidszorg wordt verleend.

Wat betreft het zetten van zijn handtekening onder het voorwaardelijk ontslag wijst verweerder erop dat hij geen reden had om af te wijken van de gebruikelijke gang van zaken, te weten het accorderen door middel van een handtekening van het voorwaardelijk ontslag waar beide partijen het al over eens waren.

Verweerder verzoekt het college dan ook klaagster niet-ontvankelijk te verklaren in haar klacht danwel deze klachten af te wijzen.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Bij de beoordeling van de klacht is het college uitgegaan van de onder rubriek l van deze uitspraak als vaststaand aangenomen feiten, die berusten op de stukken.

Uitgaande van de hierboven weergegeven feiten en rekening houdend met dit toetsingscriterium is het college tot de slotsom gekomen, dat de klacht als kennelijk ongegrond moet worden afgewezen. Daartoe heeft het college zich in grote lijnen kunnen verenigen met hetgeen verweerder in zijn verweerschrift en in de conclusie van dupliek heeft aangevoerd betrekking tot de klacht en de ontvankelijkheid en de gegrondheid daarvan en neemt die overwegingen over.

5.3

Daaraan voegt het college het volgende toe.

Krachtens recente jurisprudentie van het centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg, bijvoorbeeld C2010, 159, LJN YG 1057, kan onder omstandigheden een klacht tegen een geneesheer-directeur door het college ontvankelijk worden verklaard.

Nu een geneesheer-directeur als bedoeld in de Wet BOPZ in die functie belast is met de zorg voor de algemene gang van zaken op geneeskundig gebied, laat zich wel denken dat een tegen hem ingediende klacht ontvankelijk is.

Uiteraard moet die klacht dan wel voldoende duidelijk zijn en onderbouwd. Aan dat vereiste voldoet het eerste klachtonderdeel al niet. Zo is niet voldoende duidelijk op grond van welke feiten klaagster van oordeel is dat verweerder is tekortgeschoten in het houden van toezicht.

Klaagster dient om die reden dan ook niet ontvankelijk te worden verklaard met betrekking tot dat klachtonderdeel.

Met betrekking tot het ondertekenen van het voorwaardelijk ontslag wijst verweerder er terecht op dat de gang van zaken heel gebruikelijk was. Een tuchtrechtelijk verwijt valt verweerder terzake dan ook niet te maken. 

Eventuele bezwaren van klaagster tegen Lithium op grond van door haar ondervonden bijwerkingen waren ter beoordeling van de behandelaar en niet van verweerder.

5.4

Het college voegt daaraan in zijn algemeenheid het volgende toe. Klaagster heeft, zoals hierboven al aangegeven, bij het college vele klachten ingediend betreffende haar psychiatrische behandeling. Daaruit weet het college dat klaagsters echtgenoot is overleden en dat klaagster vier kinderen heeft waarvan er na het overlijden van haar echtgenoot nog één kind, die geestelijk gehandicapt is, bij haar woont. Met de andere kinderen heeft klaagster (een periode) geen of weinig contact (gehad).

Het college heeft er begrip voor dat klaagster moeite heeft met de situatie waarin zij nu verkeert. Het college sluit niet uit, maar heeft daar ook geen aanwijzingen voor, dat het met een andere begeleiding voor haar anders was gelopen. Dat is echter niet waar het bij de tuchtrechtelijke toetsing om gaat. Hierboven is dat toetsingscriterium weergegeven. Het college heeft zoals al aangegeven, geen aanwijzingen dat de zorg die verweerder aan klaagster heeft verleend de toetsing aan dat criterium niet doorstaat.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Voor de beoordeling van het hoger beroep gaat het Centraal Tuchtcollege uit van de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in de beslissing in eerste aanleg, welke weergave in hoger beroep niet is bestreden.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

4.1              In hoger beroep heeft klaagster haar klacht herhaald en nader toegelicht.

4.2              Verweerder heeft gemotiveerd (schriftelijk) verweer gevoerd en geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

4.3       De behandeling van de zaak in hoger beroep heeft het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege in eerste aanleg, zodat het beroep moet worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. A. Smeeïng-van Hees, leden-juristen en drs. M. Drost en drs. F.M.M. van Exter, leden- beroepsgenoten en mr. R. Blokker, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van

25 juni 2013.              Voorzitter   w.g.                     Secretaris  w.g.