ECLI:NL:TGDKG:2013:70 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet126.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2013:70
Datum uitspraak: 03-12-2013
Datum publicatie: 31-01-2014
Zaaknummer(s): GDWverzet126.2013
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Moet de gerechtsdeurwaarder in het licht van de omstandigheden van de zaak een bankbeslag aankondigen? Het enkele feit dat een brief was ontvangen van de advocaat van klager, mede bezien in het licht van de gegeven opdracht tot verdere executie, noodzaakt de gerechtsdeurwaarder daartoe niet. De Kamer verenigt zich met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 december 2013 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 5 februari 2013 met zaaknummer 810.2012 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 126.2013 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde: [     ]

tegen:

[     ] en [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief van 1 februari 2013 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Op 11 februari 2013 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

Bij beslissing van 9 april 2013 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 11 april 2013.

Bij brief van 24 april 2013 heeft klager op nader aan te voeren gronden verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

Bij brief van 23 mei 2013 heeft klager de gronden van zijn verzet aangevoerd.

Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 22 oktober 2013 alwaar klager, zijn gemachtigde en gerechtsdeurwaarder [     ] zijn verschenen.

Van de behandeling ter zitting is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is bepaald op 3 december 2013.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Op 15 september 2011 is tussen klager en zijn ex-echtgenote een beschikking gegeven door de rechtbank [     ], waarbij onder meer is bepaald dat klager partner- en kinderalimentatie dient te voldoen. De gerechtsdeurwaarders hebben van de advocaat van de ex-echtgenote van klager opdracht gekregen de beschikking te executeren. Daartoe is de beschikking aan klager betekend en is beslag gelegd onder verschillende banken. Op 15 oktober 2012 heeft de gemachtigde van klager (hierna de gemachtigde) aan de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat er overeenstemming tussen klager en zijn ex-echtgenote is bereikt en dat verdere executiemaatregelen niet nodig zijn. Op 16 oktober 2012 heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat de overeenstemming de partneralimentatie betrof en dat de executie voor wat betreft de achterstallige kinderalimentatie diende te worden voortgezet. Op 27 november 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders in opdracht van de advocaat van de ex-echtgenote van klager nogmaals ten laste van klager bankbeslag gelegd voor de kinderalimentatie. Bij e-mail van 29 november 2012 heeft de gemachtigde aan de gerechtsdeurwaarders medegedeeld dat hij geen reactie op zijn brief van 15 oktober 2012 heeft ontvangen. Diezelfde dag hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde een kopie van een e-mail van 19 oktober 2012 doen toekomen, stellende dat zij deze op 19 oktober 2012 aan de gemachtigde hadden gestuurd. Op 3 december 2012 heeft klager het totale op dat moment verschuldigde bedrag bij de gerechtsdeurwaarders voldaan. Diezelfde dag hebben de gerechtsdeurwaarders het (laatste) bankbeslag opgeheven.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders tekort zijn geschoten in het wijzen op het voornemen tot het leggen van (het laatste) bankbeslag waardoor hij onnodig met extra kosten is geconfronteerd. De e-mail van 19 oktober 2012 is nooit door zijn gemachtigde ontvangen en hij nam daar eerst kennis van na verzenden door de gerechtsdeurwaarder op 29 november 2012.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de inleidende klacht overwogen dat ervan uitgaande dat de gemachtigde ‘de beslagaankondiging’ van 19 oktober 2012 (mogelijk door een technische oorzaak) niet heeft ontvangen, dat ruim vijf weken zijn verstreken na de brief van 15 oktober 2012 voordat het bankbeslag door de gerechtsdeurwaarders werd gelegd. Gelet op de deze termijn had het op de weg van de gemachtigde gelegen om bij de gerechtsdeurwaarders navraag te doen naar het uitblijven van de gevraagde reactie. Temeer nu de mededeling bij brief van 15 oktober 2012 niet geheel volledig was, aangezien de tussen klager en zijn ex-echtgenote getroffen regeling geen betrekking had op kinderalimentatie.

5.2 De voorzitter heeft voorts overwogen dat de gerechtsdeurwaarders verplicht zijn om de ambtshandelingen, waartoe zij bevoegd zijn, te verrichten als hierom wordt verzocht. Nu de gerechtsdeurwaarders van hun opdrachtgever de opdracht hadden gekregen om ten laste van klager bankbeslag te leggen en daarvoor een geldige titel aanwezig was, kan niet worden gezegd dat zij tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager samengevat aangevoerd dat in het algemeen belang en een goede wijze van beroepsuitoefening van een gerechtsdeurwaarder, hij zich ervan dient te vergewissen dat welke correspondentie dan ook de ontvanger daadwerkelijk bereikt. Indien de gerechtsdeurwaarder ervoor kiest slechts een email te sturen, dient hij daar extra alert op te zijn. Dit klemt temeer indien de gerechtsdeurwaarder aan de email vergaande consequenties verbindt.

6.2 Daarnaast acht klager de beoordeling van de “verzend – ontvangst theorie” van de voorzitter onbegrijpelijk. De voorzitter gaat niet eens op die theorie in terwijl de wetgever in dit klassieke vraagstuk heeft voorzien.

6.3 Klager is voorts van mening dat de voorzitter ten onrechte stelt dat de gemachtigde navraag had moeten doen bij de gerechtsdeurwaarder. Er was immers overeenstemming bereikt tussen partijen en zijn gemachtigde had aangegeven dat geen executiemaatregelen meer nodig waren.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het door klager ingestelde verzet kan niet slagen. De kern van het verwijt berust op de gedachte dat de gerechtsdeurwaarder gelet op de brief van zijn gemachtigde van 15 oktober 2012 nadere executiemaatregelen had moeten aankondigen. Naar het oordeel van de Kamer is dit niet het geval. Gelet op de tussen klager en zijn ex-echtgenote getroffen regeling die enkel zag op de partneralimentatie, brengt de enkele omstandigheid dat de gerechtsdeurwaarder een brief van de advocaat van klager heeft ontvangen, mede bezien in het licht van de bij brief van 16 oktober 2012 gegeven opdracht tot verdere executie, niet mee dat de gerechtsdeurwaarder verdere executiemaatregelen had moeten aankondigen. Het aankondigen van een beslag is ongebruikelijk en bovendien bevatte de (niet door de gemachtigde ontvangen) email van de gerechtsdeurwaarder van 19 oktober 2012 geen voornemen tot het leggen van een beslag maar een verzoek tot het doen van een voorstel en de mededeling dat de gerechtsdeurwaarders de opdracht hadden de invordering voort te zetten.

7.2 Naar het oordeel van de Kamer heeft de voorzitter terecht en op juiste gronden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder jegens klager niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer daarom geen nieuw licht op de zaak waarover de voorzitter heeft beslist. De Kamer zal het verzet met verbetering van de gronden ongegrond verklaren.

8. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. E.C. Smits, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en J.C.M. van der Weijden, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 december 2013 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.