ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0509 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/123

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0509
Datum uitspraak: 25-04-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): 2011/123
Onderwerp: Paarden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij bij de euthanasie van een paard niet de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht. Beklaagde kan worden verweten dat hij niet zorgvuldig genoeg heeft beluisterd of de dood van het paard al was ingetreden. Gegrond;  waarschuwing.

X,      klager

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 21 maart 2013. Geen van hen is daarbij verschenen. Het college heeft vervolgens besloten beklaagde nog een aantal vragen op schrift voor te leggen. Beklaagde heeft deze vragen schriftelijk beantwoord. Zijn reactie is ter kennisname naar klager verzonden, die daarop nog een reactie heeft ingezonden. Hierna is een uitspraakdatum  bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht heeft betrekking op de wijze waarop beklaagde de euthanasie op het paard van klager heeft uitgevoerd.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op het paard van klager, een merrie met de naam XXXXX, die ten tijde van de hier in het geding zijnde feiten ongeveer 21 jaar was.

3.2. Beklaagde heeft in de avond van 12 april 2011 het paard onderzocht in verband met kreupelheid. Volgens beklaagde was het paard zeer pijnlijk aan alle vier de benen en vertoonden de vier hoeven dermate ernstige defecten, dat optillen van welk been dan ook niet mogelijk was. De situatie was dermate ernstig dat met klager over euthanasie is gesproken. Omdat klager dat op dat moment nog niet wilde, heeft beklaagde het paard een pijnstillend preparaat toegediend en afgesproken de volgende dag terug te komen om het paard te euthanaseren.

3.3. De volgende dag is besloten het paard in te laten slapen. Met betrekking tot de wijze waarop die euthanasie is verlopen heeft het college beklaagde schriftelijk een aantal vragen voorgelegd. Beklaagde heeft in zijn reactie daarop aangegeven dat het paard een geschat gewicht van 450-480 kg had en dat hij de navolgende middelen heeft toegediend: 10 mg. Detomidine + 10 mg Butorfanol, 50000 mg Guaifenesine, 1000 mg Ketamine en 60000 mg Pentobarbital. De middelen zijn intraveneus toegediend, overigens zonder gebruikmaking van een katheter.

3.4. Beklaagde stelt vervolgens door middel van auscultatie van het hart met de stethoscoop de dood van het paard te hebben vastgesteld. Klager betwist daarentegen dat beklaagde een stethoscoop heeft gebruikt. Ongeveer twee uur nadien heeft klager telefonisch contact opgenomen met beklaagde met de melding dat het paard nog niet bleek te zijn overleden. Beklaagde heeft het paard, dat volgens hem nog onder narcose was, toen nogmaals een euthanasiemiddel toegediend, waarna het hart opnieuw stilstond. Na verloop van ruim 10 minuten heeft beklaagde nog een keer geluisterd en vastgesteld dat het paard was overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van het paard van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Het college gaat er op basis van de schriftelijk informatie van beklaagde vanuit dat door hem geëigende euthanasiemiddelen zijn toegepast. Uitgaande van de juistheid van het door beklaagde geschatte gewicht van het paard, waren de gestelde doseringen in beginsel ook voldoende voor euthanasie.

5.3. Niettemin kunnen naar het oordeel van het college kritische kanttekeningen worden geplaatst bij de wijze waarop de euthanasie heeft plaatsgevonden.Beklaagde heeft desgevraagd verklaard dat hij na het toedienen van de medicatie het hart heeft beluisterd met een stethoscoop en heeft vastgesteld dat het hart niet meer klopte. Hoewel klager betwist dat beklaagde bij het beluisteren van het hart een stethoscoop heeft gebruikt en de lezingen daarover uiteen lopen, staat vast dat het paard twee uur na het toedienen van de medicatie niet bleek te zijn overleden en dat toen opnieuw een euthanasiemiddel moest worden toegediend. Dit impliceert dat beklaagde, zo hij na de eerste toediening van de euthanasiemiddelen het hart van het paard al met behulp van een stethoscoop heeft beluisterd, daarbij kennelijk niet voldoende zorgvuldigheid in acht heeft genomen althans te snel heeft geconcludeerd dat het paard was overleden.

5.4. Naar het oordeel van het college moeten diereigenaren kunnen vertrouwen op de mededeling van een dierenarts dat een geëuthanaseerd dier ook daadwerkelijk is overleden. Voor zover beklaagde nog heeft aangevoerd dat het af en toe gebeurt dat het hart van dieren, waarvan de fysiologie van de organen nog goed is, minuten later weer gaat kloppen, had die bij beklaagde bestaande wetenschap een reden temeer moeten vormen om klager nog niet direct mede te delen dat zijn paard was overleden, maar na verloop van enige tijd nogmaals het hart te beluisteren om definitief vast te stellen dat de dood was ingetreden. De klacht is in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskundige 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A.

Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.