ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0508 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/5

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0508
Datum uitspraak: 25-04-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/5
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie: Beklaagde wordt verweten dat hij bij de behandeling van een ernstig zieke kat de situatie teveel op zijn beloop heeft gelaten en de regie over de zorg voor de kat uit handen heeft gegeven. Gegrond; waarschuwing.

X,      klaagster

tegen

Y,     beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 maart 2013. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat hij bij de kat van klaagster, die speeksel met bloed braakte, een onjuiste diagnose heeft gesteld en een verkeerde behandeling heeft ingezet, met als gevolg dat de kat na een onnodige lijdensweg is overleden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de kat van klaagster, een Europese Korthaar met de naam XXXXX, geboren op 7 juni 2007.

3.2. Op vrijdagavond 30 september 2011 heeft een consult bij beklaagde plaatsgevonden omdat de kat bloed met speeksel braakte. Klaagster had het vermoeden dat de kat iets had ingeslikt, hetgeen al vaker was gebeurd. Bij het lichamelijk onderzoek is door beklaagde ook een bekinspectie uitgevoerd, die geen bijzonderheden opleverde. Ook buikpalpatie leverde geen afwijkende bevindingen op. Omdat beklaagde gastritis vermoedde, is een daarop gerichte behandeling ingesteld en heeft de kat twee injecties (Primperid en Dexamethason) toegediend gekregen en zijn tabletten (Metoclopramide en Finidiar) voorgeschreven.

3.3. Volgens klaagster braakte de kat de tabletten binnen een uur na thuiskomst weer uit. Omdat de kat volgens klaagster steeds zieker werd, niet meer at of dronk en bloed bleef braken, heeft zij  de volgende dag, op zaterdag 1 oktober 2011 opnieuw een consult bij beklaagde afgesproken. Op verdenking van een ingeslikt corpus alienum is door beklaagde een röntgenfoto van het abdomen gemaakt, op welke foto echter geen afwijkingen zichtbaar waren. Hierna is besloten de ingestelde therapie met medicatie voort te zetten.

3.4. Op zondag 2 oktober 2011 heeft opnieuw een consult plaatsgevonden en heeft beklaagde de kat weer onderzocht. Beklaagde stelde vast dat de kat een soepele, normale buik had en ter zitting is door hem nog aangegeven dat er geen signalen waren die op pijn wezen, dat de lichaamstemperatuur in orde was en dat er geen sprake was van uitdroging. Omdat beklaagde nog steeds het vermoeden van een corpus alienum had, heeft hij besloten opnieuw een röntgenfoto te maken nadat bariumpap was ingegeven. Ook deze röntgenfoto leverde geen afwijkingen op. Klaagster stelt van beklaagde vervolgens het advies te hebben gekregen om het verdere verloop af te wachten en terug te komen, als de toestand van de kat zou verslechteren en/of de bariumpap zou worden uitgebraakt. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat het advies is gegeven om, indien het niet goed zou gaan met de kat, wederom een röntgenfoto te laten maken om de bariumvloeistof in de digestietractus te volgen.

3.5. In de loop van de avond heeft de kat de bariumpap uitgebraakt. Klaagster heeft de volgende dag, op maandag 3 oktober 2011, voor een second opinion contact opgenomen met een andere dierenarts, die heeft vast gesteld dat bij de kat rond de tongbasis een draad zichtbaar was. Omdat de dierenarts vermoedde dat de draad veel schade in de darmen had veroorzaakt, heeft hij de kat nog diezelfde dag geopereerd. Tijdens die operatie bleek de draad tot in de dikke darm door te lopen en moest het darmkanaal op enkele plaatsen worden geopend, waarbij een kluwen borduurgaren is aangetroffen en (deels in stukjes) is verwijderd. Het borduurgaren was van katoen en had een felrode kleur. De operatie heeft niet kunnen voorkomen dat de kat nog diezelfde dag is komen te overlijden.

3.6. De volgende dag is beklaagde door de opvolgende dierenarts over diens bevindingen en de afloop geïnformeerd. Omdat beklaagde er in eerste instantie vanuit was gegaan dat het om een nylon visdraad met een kleine diameter ging, sloot hij aanvankelijk niet uit dat hij de draad om de tongbasis over het hoofd had gezien bij zijn onderzoeken in het bewuste weekend. Beklaagde is daar nadien echter op teruggekomen, toen tijdens een later gesprek met klaagster bleek dat het om een kluwen garen met een fel rode kleur ging en hij de door zijn collega gemaakte foto’s van de tong te zien kreeg. Volgens beklaagde kan hij een dergelijk garen met een dergelijke felle kleur niet gemist hebben. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat het garen mogelijk voor het eerst na het laatste consult op zondagavond 2 oktober 2011 door de kat is uitgebraakt en weer is ingeslikt, waarna een deel zich om de tong heeft heengeslagen. De theorie van beklaagde komt er op neer dat het kluwen garen door peristaltische en antiperistaltische bewegingen al enkele dagen in het duodenum verankerd zat, reden waarom het die zondagavond niet volledig uitgebraakt kon worden en weer is ingeslikt met het hiervoor vermelde gevolg.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de kat van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Klaagster heeft verzocht te bepalen dat beklaagde de door haar geleden schade en gemaakte kosten dient te vergoeden. Een van de in het veterinair tuchtrecht geldende uitgangspunten is echter dat in beginsel door het college geen schadevergoeding kan worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om in het onderhavige geval van dit uitgangpunt af te wijken, zijn niet gebleken.

5.3. Het college neemt in redelijkheid aan dat de klinische conditie van de kat vanaf vrijdagavond 30 september 2011 en in de daarop volgende dagen is verslechterd althans dat daarin geen verbetering optrad, nu er dat weekend 3 consulten bij beklaagde hebben plaatsgevonden. Klaagster heeft gesteld dat zij de kat op die dagen niet heeft zien eten of drinken, dat het onder dwang gegeven voer werd uitgebraakt, dat de kat gedurende die dagen geen ontlasting heeft gehad, maar wel steeds braakneigingen en veel pijn had. Deze symptomen kunnen naar het oordeel van het college overigens zeer wel het gevolg zijn van het ingeslikte kluwen garen.

5.4. Uit de stukken en uit hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling hebben verklaard kan worden afgeleid dat beklaagde tijdens het eerste consult op 30 september 2011 de bek van de kat heeft geïnspecteerd en daarbij ook onder de tong heeft gekeken. Als de patiëntenkaart wordt gevolgd heeft ook tijdens het tweede consult op 1 oktober 2011 bekinspectie plaatsgevonden.

5.5. Voorts mag worden aangenomen dat beklaagde de tong van de kat bij het ingeven van de bariumvloeistof bij het consult op zondag 2 oktober 2011 goed moet hebben kunnen zien. Beklaagde heeft bij geen van de inspecties draad om de tongbasis van de kat gesignaleerd. Nu achteraf is gebleken dat de kat rood katoenen borduurgaren had ingeslikt, dat alleen al vanwege de kleur bij inspectie had moeten zijn opgevallen en de kat bovendien op zondagmiddag zonder dwang bariumpap heeft geslikt, is het college met beklaagde van oordeel dat niet kan  worden uitgesloten dat het garen pas later, na thuiskomst van het consult op zondag deels is uitgebraakt en vervolgens door de kat weer is ingeslikt, waarbij een deel zich vervolgens om de tongbasis van de kat heeft heengeslagen. Aldus is niet komen vast te staan dat beklaagde kan worden verweten dat hij het garen om de tongbasis van de kat niet heeft gezien.

5.6. Het college kan beklaagde verder volgen waar hij op zaterdag 1 oktober 2011 op verdenking van een corpus alienum een röntgenfoto van het abdomen heeft gemaakt en dit de volgende dag, op zondag 2 oktober 2011, met contrastmiddel in de vorm van bariumpap heeft herhaald. Hoewel beide opnames geen bijzonderheden opleverden, is het college van oordeel dat beklaagde na het laatste contact op zondag 2 oktober 2011 veterinair onjuist heeft gehandeld door klaagster naar huis te sturen met de enkele advies dat zij terug diende te komen als de toestand van de kat zou verslechteren. Naar het oordeel van het college heeft beklaagde met dit advies het initiatief tot verder handelen te zeer en ten onrechte bij klaagster gelegd. Beklaagde had een corpus alienum op de eerste plaats in zijn differentiaaldiagnose en om die reden de kat contrastvloeistof toegediend. Gelet hierop had het naar het oordeel van het college in ieder geval in de rede gelegen de loop van die contrastvloeistof gedurende de daarop volgende uren te volgen. Beklaagde had daarvoor tijdens het bewuste consult een gerichte afspraak dienen te maken om vervolgens op basis van de dan verkregen gegevens het verdere verloop van het behandeltraject te bepalen. Door dit niet te doen en het initiatief tot een vervolgafspraak bij klaagster te leggen, in de wetenschap dat de kat ernstig ziek was, heeft beklaagde naar het oordeel van het college aldus niet de zorg verleend die hij jegens de kat had behoren te betrachten. De klacht is in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a. van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.