ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0507 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/19

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0507
Datum uitspraak: 25-04-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/19
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij bij een pupkeuring  zonder voorbehoud in het paspoort heeft genoteerd dat er geen sprake was van afwijkingen, terwijl zij een dergelijke conclusie  onder de gegeven omstandigheden niet kon trekken.  Niet gehoorde hartruis.  Aanscherping uitspraak VTC 2007/11. Gegrond;  waarschuwing.

X,      klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 maart 2013. Alleen beklaagde was daarbij aanwezig, vergezeld door een collega en haar gemachtigde. Klaagster was zonder bericht van verhindering afwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten dat zij de hond van klaagster in het kader van een aankoopkeuring heeft goedgekeurd althans in het paspoort van de pup heeft aangekruist dat er geen sprake was van afwijkingen, terwijl de hond nadien een aangeboren hartafwijking -PDA: Persisterende Ductus Arteriosus- bleek te hebben.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Friese Stabij met de naam XXXXX, geboren op 25 september 2010.

3.2. Op 11 november 2010 heeft beklaagde op verzoek van de fokker/eigenaar een nest van 6 pups, waaronder XXXXX, gekeurd en gevaccineerd. Het nest bevond zich volgens de stukken in een aan de woning van de eigenaar verbonden schuur. Volgens beklaagde trof zij een fanatiek en  actief nest aan, met hijgende en piepende pups. Bij haar onderzoek heeft beklaagde de pups afzonderlijk onderzocht en naar eigen zeggen tijdens dat onderzoek ook steeds de hartjes goed beluisterd. Bij het klinisch onderzoek van XXXXX heeft beklaagde geen afwijkingen geconstateerd. Dienovereenkomstig is ook het dierenpaspoort van XXXXX ingevuld. Bij de verschillende onderdelen, ook voor wat betreft het onderdeel ‘Hart- en Vaatstelsel’ is door beklaagde hokje 1, dat staat voor ‘goed’, aangekruist. XXXXX is vervolgens door klaagster gekocht.

3.3. Enige weken nadien heeft de eigen dierenarts van klaagster bij een consult in het kader van een hervaccinatie bij XXXXX een hartruis gehoord. Nader onderzoek wees uit dat er sprake was van een aangeboren hartafwijking (PDA: Persisterende Ductus Arteriosus). Op verzoek van klaagster heeft op 6 januari 2011 op de universiteitskliniek voor gezelschapsdieren in Utrecht hartkatheterisatie (voor coiling) plaatsgevonden. 

3.4. Klaagster heeft naast de verkoper van de hond ook beklaagde, althans de praktijk waar zij werkzaam is, aansprakelijk gesteld voor de schade die zij door de aankoop van XXXXX en de daarop volgende medische behandeling heeft geleden. De aansprakelijkheidsverzekeraar van de praktijk waar beklaagde werkt heeft in dat verband tegen finale kwijting een bedrag van € 1.000,-- aan klaagster uitgekeerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen, dan wel of zij op andere wijze in zodanige mate te kort is geschoten in hetgeen van haar als beoefenaar van de diergeneeskunde mocht worden verwacht, dat daardoor voor de gezondheidszorg voor dieren ernstige schade kon ontstaan.

5.2. Klaagster heeft in haar klacht aangegeven dat zij veel meer schade (€ 3.200) heeft geleden dan het bedrag van € 1.000 dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar van beklaagde haar heeft uitgekeerd. Voor zover het haar bedoeling is geweest om de in haar ogen niet vergoede schade middels de onderhavige procedure vergoed te krijgen geldt, nog los van de omstandigheid dat het uitgekeerde bedrag tegen finale kwijting is betaald, dat door het college in beginsel geen schadevergoedingen worden toegekend. Bijzondere omstandigheden om van dit uitgangspunt af te wijken zijn hier niet aan de orde. Ten overvloede wordt overwogen dat van de zijde van beklaagde is gesteld dat het geldbedrag door de verzekeraar uit ‘coulance’ is betaald en geenszins een erkenning van aansprakelijkheid of schuld inhoudt.

5.3. Anderzijds slaagt ook het namens beklaagde gedane beroep op niet-ontvankelijkheid van de klacht niet. In dat kader is aangevoerd dat, nu door de verzekeraar aan klaagster een geldbedrag tegen finale kwijting is uitgekeerd, klaagster haar recht om bij het college een klacht in te dienen zou hebben verspeeld. Het college volgt beklaagde hierin niet. De overeengekomen finale kwijting ziet enkel op de financiële kant van de zaak en staat los van de in de WUD neergelegde mogelijkheid om bij het college een klacht over het diergeneeskundig handelen van beklaagde in te dienen. Gelet op het voorgaande en nu het veterinaire tuchtrecht een ander doel dient, te weten het bevorderen en bewaken van de kwaliteit van de beroepsuitoefening en dus nadrukkelijk niet is gericht op financiële genoegdoening, is geen sprake van rechtsverwerking en kan klaagster in haar klacht worden ontvangen.  

5.4. Met betrekking tot de klacht ten gronde kan op grond van de stukken als vaststaand worden aangenomen dat de hond met de bedoelde hartafwijking is geboren en dat de daarmee gepaard gaande hartruis vanaf de geboorte aanwezig moet zijn geweest. De vraag is of beklaagde een verwijt treft waar zij die hartruis bij de nestkeuring op 11 november 2010 bij Senna niet heeft gehoord en qua gezondheidsstatus in het paspoort bij alle onderdelen van de keuring, zonder voorbehoud, ‘goed’ (hokje 1) heeft aangekruist, ook bij het onderdeel ‘Hart- en vaatstelsel‘.

5.5. Het college overweegt dat op de in een dierenpaspoort vermelde informatie over de gezondheidsstatus van een dier moet kunnen worden vertrouwd. Gelet op het belang van deugdelijke informatie voor diverse betrokkenen (fokkers, verkopers en kopers) in combinatie met het gezag dat aan een door een dierenarts afgegeven verklaring in het maatschappelijk verkeer wordt toegekend, mag bij een nestkeuring als hier aan de orde worden verwacht dat de vermeldingen en conclusies in het dierenpaspoort op zorgvuldig onderzoek zijn gebaseerd.

5.6. In dat verband heeft beklaagde gesteld dat zij de hartjes van de pups tijdens het onderzoek goed heeft beluisterd, maar heeft zij tegelijkertijd erkend dat de omstandigheden waaronder dat is gebeurd niet optimaal waren. Senna en de vijf andere pups waren in de schuur volgens beklaagde zonder uitzondering onrustig, en de pups maakten hijgende en piepende geluiden.

5.7. Het staat dus vast dat in casu sprake is geweest van fysieke onrust en omstandigheden, die het goed kunnen beluisteren van de hartjes van de pups hebben bemoeilijkt en mogelijk hebben belemmerd. Hoewel een hartruis qua intensiteit kan variëren, is het college op grond van het vorenstaande van oordeel dat beklaagde meer terughoudendheid en voorzichtigheid had moeten betrachten bij het invullen van het paspoort. Beklaagde had zich kunnen onthouden van het aankruisen van hokje 1 (‘goed’) achter onderdeel ‘Hart- en vaatziekten’ althans een voorbehoud kunnen maken door hokje 2 (‘nader onderzoek noodzakelijk’) aan te kruisen. Zij had ook pogingen in het werk kunnen stellen om de omstandigheden waaronder zij het onderzoek moest doen te verbeteren en te optimaliseren, althans met de eigenaar af te spreken dat zij het onderzoek op een later tijdstip of latere datum onder rustigere omstandigheden en zonder afleiding zou voortzetten. Nu in redelijkheid mag worden aangenomen dat in de geschetste situatie door beklaagde niet met zekerheid geconcludeerd kon worden dat er geen sprake was van een hartafwijking, had zij naar het oordeel van het college anders dienen te handelen dan zij heeft gedaan.

5.8. Beklaagde heeft er in haar verweer nog op gewezen dat het niet ongewoon is dat een veterinair een hartruis soms niet hoort, hetgeen temeer geldt als de voorwaarden voor onderzoek, zoals stilliggen en niet hijgen, niet altijd te bereiken zijn. In dit verband heeft beklaagde verwezen naar een eerdere uitspraak van het college, zaaknummer 2007/11. Het college is echter van oordeel dat de onderhavige zaak zich niet goed laat vergelijken met de eerdere uitspraak en dat ook voortschrijdend inzicht een strengere opvatting in deze rechtvaardigt. In de eerdere klachtzaak was sprake van een andere afwijking (hypertrofie), die in beginsel veel lastiger is vast te stellen en zich ook na de geboorte kan manifesteren, anders dan de hier in het geding zijnde aandoening. Het vorenstaande in aanmerking nemende, is het college van oordeel dat, als de omstandigheden het op adequate wijze uitvoeren van een nestonderzoek belemmeren, van de dierenarts mag worden verwacht de kans om signalen als een hartruis te missen, zoveel als mogelijk uit te sluiten.. Nu beklaagde dat in dit geval achterwege heeft gelaten, is de klacht in zoverre gegrond en wordt het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden geacht.

5.9. Meer in algemene zin geldt voor de beroepsgroep als aanbeveling om bij een nestkeuring, naast aandacht voor de entingen, voldoende tijd uit te trekken voor de klinische keuring, zodat de grootst mogelijke zekerheid bestaat dat de vermeldingen in het dierenpaspoort juist zijn en op zorgvuldig onderzoek en waarneming zijn gebaseerd.

5.10. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond, in voege als hiervoor onder rechtsoverweging 5.7 en 5.8 omschreven;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden

drs. J.A.A.M. van Erp, drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.