ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0504 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/92

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0504
Datum uitspraak: 25-04-2013
Datum publicatie: 07-05-2013
Zaaknummer(s): 2012/92
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij ten aanzien van een ernstig zieke hond tijdens een weekenddienst niet adequaat heeft gehandeld en een te afwachtende houding heeft ingenomen. Gegrond; waarschuwing.

X,   klager

tegen

Y,   beklaagde

1. DE PROCEDURE

1.1. Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 maart 2013. Beklaagde, die in eerste instantie via zijn gemachtigde buiten de gestelde termijn doorgaf daarvoor verhinderd te zijn, heeft het secretariaat telefonisch desgevraagd laten weten dat de zitting ook buiten zijn aanwezigheid doorgang kon vinden. Dit is per brief bevestigd en het is aan beklaagde overgelaten of zijn gemachtigde ter zitting namens hem zou verschijnen.

1.2. Ter zitting zijn alleen klager en zijn partner verschenen. Het college heeft tijdens de zitting besloten om, alvorens op de zaak te beslissen, aan beklaagde schriftelijk nog enkele vragen voor te leggen. Beklaagde heeft de vragen schriftelijk beantwoord en zijn reactie is ter kennisname naar klager verzonden. Hierna is een uitspraakdatum bepaald.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten tijdens een weekenddienst ten aanzien van de ernstig zieke hond van klager niet adequaat te hebben gehandeld.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Newfoundlander reu met de naam XXXXX, geboren op 11 juni 2007.

3.2. In de avond van zaterdag 14 juli 2012 begon de hond volgens klager te kokhalzen en loos te braken. Omdat klager zelf een maagkanteling vermoedde, heeft hij contact opgenomen met de fokster van de hond, die tevens dierenarts is. Op haar advies heeft klager vervolgens contact opgenomen met beklaagde, die de hond diezelfde zaterdagavond heeft onderzocht.

3.3. Volgens beklaagde was er geen sprake van een (volledige) maagkanteling en bracht het klinisch onderzoek geen bijzondere afwijkingen aan het licht, behoudens een iets verhoogde lichaamstemperatuur. Beklaagde heeft de hond na zijn onderzoek een injectie met een antibioticum en een injectie met pijnstillende c.q. ontstekingsremmende medicatie (Amoxicilline en Tolfedine) toegediend. Vervolgens is de hond met klaagster mee naar huis gegaan.

3.4. Enkele uren na thuiskomst werd de hond volgens klager benauwd en kreeg last van oprispingen. Klager heeft daarop telefonisch opnieuw contact opgenomen met beklaagde, die adviseerde de situatie af te wachten en de medicijnen eerst hun werk te laten doen.

3.5. De volgende dag, op zondag 15 juli 2012, is klager opnieuw naar de praktijk van beklaagde geweest omdat de hond weer braakneigingen vertoonde en last van boeren had. Na zijn onderzoek heeft beklaagde nogmaals per injectie medicatie (Tolfedine) toegediend en geadviseerd de volgende dag contact op te nemen met een gespecialiseerde kliniek (De Wagenrenk) voor het maken van een echo. Beklaagde stelt daartoe een verwijsbrief te hebben geschreven, hetgeen klager echter betwist. Wel staat vast dat beklaagde klager heeft gewezen op de (hoge) kosten bij doorverwijzing naar de Universiteitskliniek in Utrecht.

3.6. In de loop van zondagavond 15 juli 2012 heeft volgens klager nogmaals telefonisch contact met beklaagde plaatsgevonden omdat de hond geen water meer binnen kon houden, waarbij beklaagde hem gerust zou hebben gesteld en geen aanleiding te hebben gezien verder onderzoek voor te stellen. 

3.7. Op 16 juli 2012 is via de fokster van de hond telefonisch contact opgenomen met de Universiteitskliniek te Utrecht, waar de hond vrijwel direct terecht kon en aldaar op de intensive care is opgenomen. Bij röntgenologisch onderzoek bleek sprake van een verwijd maagdarmkanaal, met veel gas in de maag, dunne en dikke darm. Een maagdraaiing kon op dat moment niet worden waargenomen. De hond kreeg onder meer pijnstillende en maagzuurremmende medicatie toegediend alsook medicatie om het maagdarmkanaal te stimuleren. In de nacht van 16 op 17 juli 2012 verslechterde de toestand van de hond. Na het maken van een röntgenfoto en echo is besloten tot een operatie. Omdat er een verdenking beef bestaan op een maagkanteling is de maag daarbij vastgezet aan de buikwand. Na de operatie hebben zich nog diverse complicaties (o.a. leverschade, niet kunnen plassen) voorgedaan, maar uiteindelijk is de hond hersteld.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In het geding is de vraag of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Uit de stukken blijkt dat beklaagde bij zijn onderzoek op 14 juli 2012 met klager heeft besproken dat geen verdenking bestond op een volledige maagdraaiing, omdat er geen sprake was van tympanie of trommelzucht. Beklaagde heeft in antwoord op de na de zitting nog schriftelijk gestelde vragen aangegeven dat zijn diagnose een partiële liggingsverandering van het maagdarmkanaal betrof. De vraag is dan of in het bewuste weekend onder de gegeven omstandigheden veterinair juist heeft gehandeld.

5.3. In de eerste plaats gaat het college er op basis van de stukken en patiëntenkaart vanuit dat er sprake was van serieus te nemen symptomen als kokhalsen, loos braken en boeren. Het college acht, mede op basis van het feit dat er twee consulten hebben plaatsgevonden en er  daarnaast nog telefonische contact is geweest, voldoende aannemelijk dat de situatie in de loop van het weekend is verslechterd, althans dat de toegediende medicatie geen verbetering gaf en de klachten onverminderd aanhielden. Het college gaat er verder vanuit dat er alleen klinisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Uit de patiëntenkaart is niet gebleken dat er bijv. bloedonderzoek is verricht. Beklaagde heeft verder gesteld dat de röntgenapparatuur op zijn praktijk niet geschikt is voor grotere dieren en dat om die reden geen röntgenfoto van het abdomen kon worden gemaakt, waar verder vast staat dat ook een echografie elders zou moeten worden gemaakt.

5.4. Gelet echter op de aard van de klachten, het feit dat deze ondanks de toegediende medicatie gedurende het verdere weekend aanhielden en de bij beklaagde zelf bestaande verdenking van een partiële liggingsverandering van het maagdarmkanaal, heeft hij naar het oordeel van het college in het bewuste weekend een te afwachtende houding aangenomen en te lichtvaardig volstaan met het toedienen van Amoxicilline en Tolfedine en het advies om op maandag naar een gespecialiseerde kliniek te gaan voor het maken van een echografie.

5.5. Beklaagde had er voor kunnen kiezen om een middel als Metoclopramide in te zetten, teneinde aldus de peristaltiek van het maagdarmkanaal te normaliseren en het braken tegen te gaan. Beklaagde heeft weliswaar in zijn reactie op de vragen van het college gesteld dat Metoclopramide contrageïndiceerd is bij een darmobstructie, maar gesteld noch gebleken is dat een dergelijke obstructie hier speelde. Voorts had kunnen worden overwogen, nu het maken van een röntgenfoto niet mogelijk was, een sonde in te brengen, een handeling die weinig invasief is en waaraan weinig risico’s verbonden zijn en waarmee zekerheid had kunnen worden verkregen over de vraag of er daadwerkelijk sprake was van een maagkanteling en of onmiddellijk handelen geboden was. Ook had een proeflaporotomie kunnen worden uitgevoerd, danwel had beklaagde vanwege het gebrek aan toereikende apparatuur op zijn praktijk de hond in het weekend reeds kunnen door verwijzen naar een specialistische kliniek, ongeacht de eventuele daaraan vanwege het weekendtarief verbonden hogere kosten. Terzijde wordt opgemerkt dat de hond tegen medische kosten verzekerd was.

5.6. Beklaagde heeft voor geen van de genoemde mogelijkheden gekozen, waar dit naar het oordeel van het college in het bewuste weekend wel in de rede had gelegen en waar met de genoemde waarschijnlijkheidsdiagnose en de aanhoudende klachten voldoende aanleiding  toe bestond. Het college acht de klacht in zoverre gegrond en het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond.

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. J.A.A.M. van Erp, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.