ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0502 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/13 en 2012/14

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0502
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 10-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/13 en 2012/14
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagden wordt verweten dat zij de hond van klager na een operatie mee naar huis hebben gegeven en dat zij onvoldoende nazorg hebben geboden. Ongegrond.

X,      klager

tegen

Y1,   beklaagde sub 1

Y2,   beklaagde sub 2

hierna te samen te noemen:  beklaagden.

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013. Klager en beklaagden waren daarbij aanwezig.

2. DE KLACHT

De klachten komen er samengevat op neer dat beklaagden wordt verweten dat de hond van klager na een operatie onvoldoende nazorg is geboden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Duitse dog met de naam XXXX, geboren op 24 april 2005. Op 25 oktober 2011 heeft de echtgenote van klager omstreeks 15.00 uur telefonisch contact opgenomen met de praktijk van beklaagden omdat de hond plotseling ziek was geworden. De hond braakte, sleepte met de poten en liet zijn kop hangen.

3.2. Volgens beklaagden kon klager aan de uitnodiging om direct met de hond naar de praktijk te komen geen gevolg geven en is hij ook niet ingegaan op het voorstel om de dierenambulance te bellen. Klager is omstreeks 18.15 uur met de hond op de praktijk gearriveerd. Niet in geschil is dat de hond er bij aankomst slecht aan toe was. Omdat de hond werd vervoerd in een (bestel)auto, niet kon lopen en er mede gelet op zijn gewicht (ca. 70 kg) onvoldoende fysieke hulp was om het dier onmiddellijk naar de praktijkruimte over te brengen, heeft het eerste onderzoek in de auto plaatsgevonden. Daarbij werd vastgesteld dat de hond in shock verkeerde, soporeus was met o.a. donkerrode slijmvliezen, een CRT van meer dan 2 sec, een lichaamstemperatuur van 39.2 º Celsius en een te snelle hartslag. Bij buikpalpatie werden stevige darmlissen gevoeld. In de auto is  intraveneus een infuus aangebracht en bloed voor onderzoek afgenomen.

3.3. Op basis van de eerste bevindingen werd een corpus alienum vermoed. Met klager is besproken dat ingeval van operatief ingrijpen de hond gedurende de nacht niet op de praktijk zou kunnen overblijven en zijn de mogelijkheden van doorverwijzing besproken. Klager wenste evenwel geen doorverwijzing naar de Universiteitskliniek in Utrecht en bij kliniek de Lingehoeve kon de hond eerst om 22.00 uur terecht, terwijl uit navraag bleek dat ook daar op dat moment kennelijk geen mogelijkheid tot nachtopgang was. 

3.4. Klager heeft ingestemd met een operatie door beklaagden en de hond is vervolgens naar de praktijkruimte overgebracht. Na het maken van een röntgenfoto is omstreeks 21.00 uur gestart met de operatie, die omstreeks 23.00 uur eindigde. Bij die operatie fungeerde beklaagde sub 1 als anesthesist en beklaagde sub 2 als chirurg. Bij de operatie zijn in de darmen een wollen sok en veel gras en blaadjes aangetroffen en verwijderd. Na de operatie heeft de hond nog tot ongeveer 0.30 uur aan een vochtinfuus gelegen. Beklaagden hebben het vervolgens verantwoord geacht om  de hond mee naar huis te laten gaan. Partijen hebben tegenstrijdige lezingen gegeven over de klinische gesteldheid van de hond op het moment dat hij mee naar huis is gegeven en over de verder gemaakte afspraken over de nazorg. De hond is die nacht met klager meer naar huis gegaan en in de loop van de volgende dag overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagden te kort zijn geschoten in de zorg die zij als dierenarts hadden behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier hun hulp was ingeroepen. Het college gaat er overigens vanuit dat beide beklaagden in gelijke mate verantwoordelijk zijn voor de beslissing om de hond mee naar huis te laten gaan en ten aanzien van de verleende nazorg althans de gemaakte afspraken daarover.

5.2. In algemene zin merkt het college op, dat het er bij de tuchtrechtelijke beoordeling van veterinair handelen niet om gaat of dat handelen beter had gekund, doch om het antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij zijn of haar handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening.

5.3. Het college stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat de hond er slecht aan toe was op 25 oktober 2011, toen klager zich in de avond met de hond op de praktijk meldde. Verder staat vast dat klager er van op de hoogte is gebracht dat de praktijk van beklaagden geen nachtopvang kon bieden en dat tevergeefs is gezocht naar een kliniek die daartoe wel de mogelijkheid had. Klager wilde verder niet naar de universiteitskliniek en heeft ingestemd met een operatie door beklaagden, zulks dus in de wetenschap dat de hond na de operatie niet gedurende de nacht op de praktijk kon overblijven.

5.4. Gesteld noch gebleken is dat er door beklaagden of door een van hen verwijtbare fouten zijn gemaakt bij de operatie als zodanig. Beklaagden stellen dat tijdens de operatie is vastgesteld dat de darmen ondanks het aangetroffen materiaal (wollen sok, gras en blaadjes) nog goed van kwaliteit en kleur waren, dat er nog peristaltiek was, dat de ingesneden darm ook qua peristaltiek snel herstelde en dat darmresectie onnodig was. De hond heeft na de operatie nog gedurende ongeveer anderhalf uur op de praktijk verbleven ter observatie en infuusbehandeling. Waar klager stelt dat de hond er na de operatie slecht aan toe was, nauwelijks op zijn naam reageerde, niet in staat was zelfstandig te staan en dat hem niet duidelijk was dat hij de volgende dag zelf contact diende op te nemen en voor controle naar de praktijk moest komen, hebben beklaagden hun visie in verweer uiteengezet. Zij stellen dat de recovery na de operatie soepel verliep, dat de hond al circa 15 minuten na de operatie de kop optilde en dat hij nog aan een infuus heeft gelegen en is gecontroleerd totdat hij stabiel was. Volgens beklaagden was de lichaamstemperatuur goed, kleurden de slijmvliezen roze, waren ook de andere lichaamsfuncties stabiel en heeft de hond een tijd in borst-buikhouding gelegen. Beklaagden stellen voorts dat aan klager zeer duidelijk instructies zijn gegeven over de nazorg en dat hem uitdrukkelijk is verzocht de volgende ochtend telefonisch contact op te nemen met de praktijk om te laten weten hoe het met de hond ging en om een controleafspraak voor die dag te maken.

5.5. Volgens beklaagden liet klager de volgende ochtend tegen de afspraken in niets van zich horen en is vanuit de praktijk enkele keren getracht telefonisch contact met hem of zijn echtgenote te krijgen, hetgeen eerst omstreeks 11.30 uur lukte. Tijdens dat telefoongesprek meldde klager dat het met de hond op zichzelf goed ging, maar dat hij nauwelijks wilde lopen. Klager gaf verder aan dat de hond wel ontlasting had gehad en had geplast, maar dat hij nog geen voer tot zich had genomen. Volgens beklaagden is aan klager voorgehouden dat de toestand nog steeds kritiek was en hebben zij er bij klager op aangedrongen met de hond voor controle naar de praktijk te komen, hetgeen voor klager vanwege andere verplichtingen echter niet mogelijk was. 

5.6. Het college kan niet anders dan vast stellen dat er sprake is van tegenstrijdige lezingen omtrent de klinische gesteldheid van de hond na de operatie en over de gemaakte afspraken over de nazorg. Als zou worden uitgegaan van de door beklaagden gestelde postoperatieve bevindingen in combinatie met de instructies die zij stellen te hebben gegeven, dan is het college  van oordeel dat beklaagden in de gegeven situatie in redelijkheid tot het besluit konden komen om de hond mee naar huis te laten gaan. Op dat moment kon de hond weliswaar nog niet zelfstandig staan, maar gelet op de doorgemaakte operatie en het gewicht van de hond (ca 70 kg), behoefde dat in dit geval geen bevreemding te wekken. In dit verband verdient opmerking dat klager, die naar eigen zeggen een ervaren fokker is en ruime ervaring heeft met Duitse doggen, alstoen kennelijk niet heeft aangegeven dat hij het niet verantwoord achtte om de hond mee naar huis te nemen en dit standpunt eerst achteraf heeft ingenomen.

5.7.  Op grond van het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat beklaagden in de gegeven omstandigheden kan worden verweten dat zij tekort zijn geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klager dienden te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

In de zaken 2012/13 en 2012/14:

Verklaart de klachten ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. B.A.M. Austie en drs. J.G. Neuteboom, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.