ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0500 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/16

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0500
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 10-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/16
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij de urine in de blaas van de hond niet door middel van een katheterisatie maar door middel van een blaaspunctie heeft verwijderd en dat zij geen antibiotica heeft voorgeschreven. Ongegrond.

X,       klager

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013. Klager en zijn echtgenote waren aanwezig, bijgestaan door hun gemachtigde. Beklaagde was tezamen met een collega aanwezig.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde veterinair verwijtbaar heeft gehandeld ten aanzien van de hond van klager. Meer in het bijzonder wordt beklaagde verweten dat zij de urine in de blaas van de hond van klager, niet door middel van katheterisatie maar door middel van een punctie heeft verwijderd en dat zij geen antibioticum heeft voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klager, een Maltezer met de naam XXXX, geboren op 27 november 2010. Op 31 oktober 2011 is de hond door de vaste dierenarts van klager onderzocht in verband met plasproblemen. Er bleek sprake van blaasgruis en mogelijk twee blaassteentjes, waarna een katheterisatie is uitgevoerd. Op 2 november 2011 heeft de hond tot 18.00 uur ter observatie op de praktijk van de vaste dierenarts verbleven en zijn twee katheterisaties uitgevoerd, de laatste om 15.00 uur. Vanwege een verdenking op een mogelijke levershunt is voor twee dagen later een afspraak gemaakt voor een onderzoek op de universiteitskliniek in Utrecht en werd afgesproken dat de hond op 3 november 2011 om 11.00 uur opnieuw bij de vaste dierenarts zou worden gekatheteriseerd. 

3.2. Klager en zijn echtgenote hebben de hond op 2 november 2011 omstreeks 18.00 uur opgehaald en zijn - omdat de fokster dieetvoer adviseerde en de vaste dierenarts daar niet over beschikte- rechtstreeks naar de praktijk van beklaagde gereden om daar dieetvoer te kopen. Na een gesprek heeft beklaagde, mede omdat de echtgenote van klager zich ongerust toonde over de gestelde diagnose en het verdere verloop van de behandeling, voorgesteld de hond nogmaals te onderzoeken, waarmee klager heeft ingestemd. Bij het daarop volgende onderzoek stelde beklaagde vast dat de blaas redelijk groot en gevuld was. Na overleg heeft beklaagde getracht opnieuw een katheterisatie uit te voeren, hetgeen niet lukte omdat de doorgang werd geblokkeerd. Vervolgens heeft zij onder echobegeleiding een blaaspunctie uitgevoerd, waarna zij de hond medicatie heeft toegediend en de hond mee naar huis is gegaan. In de ochtend van 3 november 2011 is de hond thuis overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Het college stelt voorop dat in de stukken voor wat betreft het uitvoeren van een blaaspunctie door klager een beeld wordt geschetst dat in veterinaire zin niet als juist kan worden aanvaard. Anders dan wordt gesuggereerd, acht het college het niet juist om tot uitgangspunt te nemen dat een blaaspunctie onder echobegeleiding alleen in uiterste nood en dan nog alleen bij oude zieke katers en uitsluitend onder narcose dient te worden uitgevoerd. De vraag of en zo ja op welke wijze een blaaspunctie dient te worden uitgevoerd, dient door een dierenarts elke keer opnieuw op basis van de alsdan voorhanden zijnde gegevens en omstandigheden van het geval te worden beantwoord.

5.3. Bij de stukken bevindt zich een  sectieverslag dat op 2 december 2011 is opgemaakt door de eigen dierenarts en een collega dierenarts. De conclusie die daarin wordt getrokken is dat er sprake is geweest van vergiftiging door urine in de buik met peritonitis. Het college acht het niet juist en gepast om dit verslag in de beoordeling te betrekken, nu er geen volledig sectieonderzoek heeft plaatsgevonden door een veterinair patholoog, de exacte doodsoorzaak op basis van het verslag niet is komen vast te staan en het verslag dus geen uitsluitsel geeft over de vraag of er een causaal verband is tussen de uitgevoerde blaaspunctie en de dood van de hond.

5.4. Uit de stukken en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling over en weer hebben verklaard blijkt dat de hond door de vaste dierenarts op 1 en 2 november 2011 in totaal drie keer is gekatheteriseerd, laatstelijk op 2 november 2011 om 15.00 uur. De hond zou eerst de volgende dag om 11.00 uur weer opnieuw worden gekatheteriseerd.  In de vroege avond van 2 november 2011 heeft beklaagde bij haar onderzoek vastgesteld dat de blaas echter al weer redelijk gevuld en groot was. Op basis hiervan en omdat de hond volgens beklaagde vlak voor het onderzoek in de wachtkamer nog een flinke hoeveelheid water had gedronken, sloot beklaagde het ontstaan van een blaasruptuur in de daarop volgende uren niet uit, gezien ook dat eerst de volgende dag om 11.00 uur weer een katheterisatie was gepland. In overleg met klager heeft beklaagde allereerst diverse pogingen ondernomen om de blaas te katheteriseren. Omdat de katheter al vrij snel op een blokkade stuitte, heeft beklaagde vervolgens met instemming onder echobegeleiding een blaaspunctie uitgevoerd, waarbij ongeveer 20 cc urine is weggenomen. Daarna heeft zij de hond een injectie met pijnstilling/antibioticum toegediend en uit de patiëntenkaart kan worden afgeleid dat de hond daarna tot rust kwam. Tegenover klager en zijn echtgenote heeft zij benadrukt dat met deze ingreep het plasprobleem niet was opgelost en dat dus de controleafspraak bij de vaste dierenarts de volgende dag ook doorgang diende te vinden.

5.5. Het college is van oordeel dat beklaagde onder de hiervoor geschetste omstandigheden veterinair niet onjuist heeft gehandeld door te besluiten tot een katheterisatie en vervolgens, toen die niet mogelijk bleek, een blaaspunctie onder echobegeleiding uit te voeren. Dit geldt temeer nu klager tijdens de mondelinge behandeling heeft verklaard dat de hond na de omstreeks 15.00 uur op die dag uitgevoerde katheterisatie nog niet zelfstandig had geplast.

5.6. Aan beklaagde wordt verder verweten dat zij na het legen van de blaas door middel van een punctie geen verblijfskatheter meer heeft aangebracht om de urine van de blaas af te voeren. Ook dit verwijt treft geen doel. Beklaagde heeft gesteld dat zij heeft besloten om de blaas niet opnieuw te katheteriseren omdat door de eerdere (mislukte) poging en de drie katheterisaties in de voorgaande dagen de kans op beschadiging van de urethra zou toenemen en een volgende poging zou bemoeilijken, waarbij een dergelijke ingreep voor de hond op dat moment ook belastend zou zijn geweest. Naar het oordeel van het college valt deze keuze te billijken.

5.7. Op grond van het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat niet is gebleken dat beklaagde veterinair onjuist heeft gehandeld en tekort is geschoten in de zorg die zij jegens de hond van klager diende te betrachten. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard. Al hetgeen klager voor het overige heeft aangevoerd kan aan het vorenstaande niet afdoen.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.