ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0498 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2012/6

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0498
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 10-04-2013
Zaaknummer(s): 2012/6
Onderwerp: Katten
Beslissingen: Gegrond met waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat zij zonder acute noodzaak en vrijwel onmiddellijk is overgegaan tot de gebitsbehandeling van een poes, terwijl deze behandeling, gelet op de leeftijd en gezondheid van de poes niet zonder risico’s en niet acuut nodig was. Gegrond: waarschuwing.

X,      klager

tegen

Y,    beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift, het verweerschrift, de repliek en de dupliek. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013. Beide partijen waren aanwezig.

2. DE KLACHT

Beklaagde wordt verweten, samengevat, tekort te zijn geschoten in de medische zorg jegens de poes van klager.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de poes van klager, een Europese Korthaar met de naam XXXX, geboren op 1 mei 1988. Op 1 november 2011 is de poes door de vaste dierenarts van klager onderzocht na een acute epileptiforme aanval. Deze dierenarts heeft na het onderzoek ter ondersteuning het middel Fortekor in tabletvorm voorgeschreven.

3.2. Klager heeft zich op 27 november 2011, overigens zonder zijn poes bij zich te hebben, voor de eerste maal tot beklaagde gewend en daarbij om een herhalingsrecept voor het middel Fortekor gevraagd. Omdat beklaagde de door de vaste dierenarts voorgeschreven dosering laag vond, heeft zij besloten één strip met tabletten van een soortgelijk, maar onder een andere naam geregistreerd middel (Benakor) voor te schrijven en klager gevraagd om haar de patiëntenkaart van de eigen dierenarts te doen toekomen en eventueel een vervolgafspraak te maken.

3.3. Op 1 december 2011 meldde klager zich met de poes op de praktijk van beklaagde, onder meer omdat het dier wat benauwd was, veel dronk en plaste en last van vlooien had. Long- en hartauscultatie leverden geen afwijkingen op. Bij het klinisch onderzoek heeft beklaagde, naar zij heeft gesteld, onder meer geconstateerd dat de poes een vieze mond en een vies gebit met extreem veel tandsteen, pus en zowel een gat in het slijmvlies linksboven bij de grote knipkies als in de kaak had. Volgens beklaagde gaf de poes haar pijn en onbehagen aan door middel van het klauwen van de voorpoten naar haar mond. Beklaagde heeft tevens vastgesteld dat de poes vermagerd was en dat er sprake was van een slechte huidelasticiteit, mogelijk tengevolge van  ouderdom dan wel uitdroging. Tijdens het onderzoek loosde de poes een flinke hoeveelheid urine op de behandeltafel, die nagenoeg kleur- en reukloos was, hetgeen volgens beklaagde kon wijzen op een nierprobleem, suikerziekte of nog een aantal andere aandoeningen. Beklaagde heeft gesteld dat het gebit het grootste probleem vormde en dat behandeling min of meer noodzakelijk was, omdat niets doen geen optie was en klager zijn kat ook niet wilde laten inslapen. Tussen partijen is in geschil of de verschillende behandelopties voorafgaande aan de ingreep zijn besproken. Beklaagde heeft de poes met een zuurstofmasker en isofluraan onder narcose gebracht, er is pijnstilling en antibiotica toegediend en het gebit is behandeld, waarbij tandsteen is  verwijderd en de bewuste knipkies is getrokken. Na de operatie moest de poes langer op de praktijk blijven vanwege zuurstoftekort en is ze ook in een zuurstofkooi geplaatst. Klager is naar huis gegaan en kreeg in de loop van de middag het bericht dat het slechter met de poes ging. Bij aankomst op de praktijk werd hem medegedeeld dat zijn poes was overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die zij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de poes van klager, met betrekking tot welk dier haar hulp was ingeroepen.

5.2. Beklaagde stelt dat zij met klager de verschillende behandelopties heeft besproken, maar klager betwist dat uitdrukkelijk, althans heeft hij gesteld dat beklaagde daarover eerst na het overlijden van de poes heeft gesproken. Nu de lezingen van partijen daarover tegenstrijdig zijn, is niet met zekerheid vast te stellen hoe de feiten op dit punt precies zijn geweest. Evenmin kan met zekerheid worden vastgesteld of er door beklaagde bij klager op incorrecte wijze is aangedrongen om met de ingreep in te stemmen. De lezingen lopen voorts uiteen waar het gaat om de vraag of klager, mede gelet op de leeftijd en conditie van de kat, voldoende duidelijk op het narcoserisico is gewezen. Ook met betrekking tot dit verwijt is er teveel onduidelijkheid over de feitelijke gang van zaken. De genoemde klachtonderdelen kunnen om die reden dan ook niet slagen.

5.3. Beklaagde heeft gesteld dat klager geen euthanasie wilde, dat niet behandelen geen optie was en dat er toen geen andere keus resteerde dan een gebitsbehandeling, die noodzakelijk was vanwege de pijn die de poes leed en vanwege het risico dat er bacteriën in het bloed konden komen en infecties aan hartkleppen en/of nieren konden veroorzaken. Beklaagde heeft verder gesteld dat de vochtbalans zodanig was dat het afnemen van voldoende bloed voor onderzoek naar bijv. lever- en nierfunctie waarschijnlijk niet mogelijk zou zijn en voor de poes ook teveel stress zou opleveren. Beklaagde stelt om die reden van verder onderzoek af te hebben gezien.

5.4. Het college overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting niet is gebleken dat er sprake was van zodanig acute omstandigheden dat er terstond een gebitsbehandeling moest worden uitgevoerd. Het is weliswaar aannemelijk dat de poes mede als gevolg van de ontstoken knipkies pijn leed, maar die pijn had in eerste instantie adequaat met medicatie kunnen worden bestreden. Nu op basis van de bevindingen bij het klinisch onderzoek niet kon worden uitgesloten dat de poes was uitgedroogd en er mogelijk sprake was van een nier- of leverproblemen, had het in de rede gelegen dat beklaagde in eerste instantie had gekozen voor pijnbestrijding en stabilisatie van de poes door middel van het toedienen van vocht, waarna het wel mogelijk zou zijn geweest voldoende bloed af te nemen voor onderzoek naar leverwaarden en nierfuncties en eventuele andere aandoeningen op te sporen. Opmerking verdient in dit verband dat beklaagde, nu de poes tijdens het klinisch onderzoek naar eigen zeggen spontaan urine loosde, op eenvoudige wijze wat had kunnen opvangen teneinde een eventueel nierprobleem, suikerziekte of nog andere aandoeningen vast te stellen. Op basis van de aldus verkregen gegevens had vervolgens al dan niet na doorverwijzing veel beter het verdere verloop van het behandeltraject bepaald kunnen worden en was duidelijk geweest of en zo ja, welke behandeling het eerst en het meest in de rede lag c.q. noodzakelijk was, afgezet ook tegen de leeftijd van de kat (23 jaar) en de conditie waarin ze verkeerde. Nu beklaagde dat heeft nagelaten en zonder acute noodzaak vrijwel direct is overgegaan tot de gebitsbehandeling, die niet zonder risico’s was, heeft zij naar het oordeel van het college in veterinaire zin niet gehandeld als van haar als dierenarts in de gegeven omstandigheden mocht worden verwacht. De klacht is in zoverre gegrond en het college acht het opleggen van na te melden maatregel passend en geboden.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht gegrond;

geeft beklaagde daarvoor een waarschuwing als bedoeld in artikel 16 lid 1 sub a. van de Wet op de uitoefening van de diergeneeskunde 1990.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J. Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.