ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0496 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/84

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0496
Datum uitspraak: 04-04-2013
Datum publicatie: 10-04-2013
Zaaknummer(s): 2011/84
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Beklaagde wordt verweten dat hij een onjuiste diagnose heeft gesteld en te veel medicijnen heeft voorgeschreven. Ongegrond.

X,       klager

tegen

Y,       beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van het klaagschrift en het verweerschrift. De mondelinge behandeling vond plaats op 28 februari 2013. Alleen beklaagde en zijn gemachtigde waren daarbij aanwezig. Klager heeft telefonisch bericht niet te zullen verschijnen.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld ten aanzien van de hond van klager. Meer in het bijzonder wordt hem verweten dat er een onjuiste diagnose is gesteld en dat er te veel medicijnen zijn voorgeschreven.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van beklaagde, een Rottweiler met de naam XXXX, geboren op 6 juni 2001. Op 3 augustus 2011 is de hond door een collega van beklaagde onderzocht in verband met klachten als sloomheid, veel drinken en dunne ontlasting. De hond braakte daarbij overigens niet. Klinisch onderzoek en auscultatie van hart en longen leverde geen bijzonderheden op. Omdat de hond een dikke buik had, zijn er röntgenfoto’s gemaakt. Ook is bloed voor onderzoek afgenomen. Op basis van de foto’s werd geconcludeerd dat er in de buikholte vocht aanwezig was, met een wazig beeld en weinig contrast. Het bloedonderzoek leverde afwijkende waarden op, die op een leveraandoening konden wijzen, waarbij volgens de patiëntenkaart ook een levertumor niet werd uitgesloten.

3.2. In verweer is gesteld dat met klager tijdens voormeld consult is gesproken over verwijzing naar een tweedelijnskliniek om de diagnose met zekerheid te kunnen stellen en dat hem ook is gemeld dat sowieso rekening moest worden gehouden met een slechte prognose. Klager heeft, aldus beklaagde, mede vanwege de aan een doorverwijzing verbonden kosten, ingestemd met een medicamenteuze behandeling en er is Dexamethason (glucocorticosteroïde), Marbocyl (antibioticum), Biodyl (vitamine- en mineralenpreparaat) en Zentonil (leverondersteunende medicatie) ingezet. Tevens werd een vervolgafspraak gemaakt voor de volgende dag. Omdat het voor klager niet mogelijk was om zelf naar de praktijk te komen, heeft een collega van beklaagde die volgende dag een huisbezoek afgelegd. Het bleek die dag beter met de hond te gaan en er  werd besloten om het medicamenteuze behandeltraject voort te zetten, aangevuld met Prednisolon. Van de zijde van beklaagde is gesteld en in het patiëntenverslag staat ook vermeld dat klager daarbij nogmaals is verteld dat de hond zeer waarschijnlijk leverproblemen had en dat voor een meer precieze diagnose verwijzing naar een tweedelijnskliniek zou moeten plaatsvinden, maar dat klager daar ook toen vanaf zag. 

3.3. Op 5 augustus 2011 heeft klager een huisbezoek afgelegd. Hij constateerde een duidelijke klinische verslechtering en adviseerde klager om de hond in te laten slapen, hetgeen deze kennelijk nog niet wilde. In verweer althans in het patiëntenverslag wordt vermeld dat na overleg met klager is besloten om naast de door zijn collegae al voorgeschreven medicijnen een verhoogde dosis Marbocyl en Furosemide voor te schrijven. Op 8 augustus 2011 bleek dat de hond steeds verder achteruit ging en is met klager afgesproken om de hond thuis te laten inslapen. Toen beklaagde ter plaatse arriveerde, bleek de hond kort daarvoor reeds te zijn overleden.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klager, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.

5.2. Bij de beantwoording van die vraag stelt het college voorop dat er geen sectie is verricht en dat dus niet duidelijk is waar de hond precies aan is overleden. Het staat dus niet vast dat een teveel aan medicatie haar overlijden heeft veroorzaakt, zoals klager stelt en kennelijk meent. Verder geldt als een van de uitgangspunten in het veterinair tuchtrecht dat een dierenarts alleen op zijn of haar eigen diergeneeskundige handelingen kan worden aangesproken. Dit brengt mee dat beklaagde in tuchtrechtelijke zin niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor veterinaire handelingen die door zijn collegae zijn uitgevoerd.

5.3. Beklaagde is persoonlijk eerst op 5 augustus 2011 bij de behandeling van de hond betrokken geraakt en heeft zich daarbij mede gebaseerd op de eerdere bevindingen van zijn beide collega’s. Naar het oordeel van het college mocht beklaagde daar in redelijkheid op af gaan. De door hen gestelde waarschijnlijkheidsdiagnose, een leveraandoening, was op basis van de symptomen en bloeduitslagen zeer verdedigbaar. Verder is door klager niet weersproken dat hij steeds met de medicamenteuze behandelingen heeft ingestemd en dat hij geen verwijzing wilde naar een tweedelijnskliniek voor het stellen van een definitieve diagnose.

5.4. Het college heeft verder geen aanleiding om te twijfelen aan de constatering van beklaagde dat de hond er bij het consult op 5 augustus 2011 zodanig slecht aan toe was dat euthanasie in de rede lag. Hij heeft dit ook aan klager medegedeeld en hem geadviseerd de hond te laten inslapen. Omdat klager daar kennelijk nog niet aan toe was, heeft beklaagde in overleg met klager besloten de voorgeschreven medicatie te handhaven en tevens, zo is gesteld, een verhoogde hoeveelheid Marbocyl en Furosemide -om het vocht in de buik af te drijven- in te zetten. Ook dit acht het college in de gegeven omstandigheden verdedigbaar en onvoldoende verwijtbaar. Desgevraagd heeft beklaagde ter zitting nog verklaard dat hij niet heeft gekozen voor de mogelijkheid om het vocht af te tappen, omdat de hond dan naar de kliniek vervoerd had moeten worden en daarvoor te ziek was, terwijl bovendien een dergelijke behandeling slechts zeer tijdelijk verlichting zou hebben geboden. Ook deze redenering acht het college niet onbegrijpelijk en aanvaardbaar.

5.5. Op grond van het vorenstaande komt het college tot de slotsom dat niet is komen vast te staan dat beklaagde tekort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van de hond van klager diende te betrachten of dat hij in veterinair opzicht anderszins onjuist en tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, en door de leden drs. J.Hilvering, drs. M. Lockhorst, drs. J.G. Neuteboom en drs. B.A.M. Austie, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 4 april 2013, door mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.