ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0494 Veterinair Tuchtcollege 's-Gravenhage 2011/124

ECLI: ECLI:NL:TDIVTC:2013:YF0494
Datum uitspraak: 21-03-2013
Datum publicatie: 09-04-2013
Zaaknummer(s): 2011/124
Onderwerp: Honden
Beslissingen: Ongegrond
Inhoudsindicatie:   Klager wordt verweten dat hij de hond van klager teveel narcose heeft toegediend als gevolg waarvan het dier is komen te overlijden. Ongegrond.

X,       klaagster

tegen

Y,      beklaagde

1. DE PROCEDURE

Het college heeft kennis genomen van de klacht, het verweer, de repliek en de dupliek. Partijen zijn uitgenodigd voor een mondelinge behandeling op 17 januari 2013. Geen van hen is daarbij verschenen, noch hebben zij zich voor de zitting afgemeld. Het college heeft besloten partijen hierna schriftelijk nog een aantal vragen voor te leggen. Er zijn reacties verkregen en er is vervolgens uitspraak bepaald.

2. DE KLACHT

De klacht komt er samengevat op neer dat beklaagde veterinair nalatig heeft gehandeld ten aanzien van de hond van klaagster. Meer in het bijzonder wordt hem verweten dat de hond teveel narcose toegediend heeft gekregen, als gevolg waarvan het dier is komen te overlijden.

3. DE VOORGESCHIEDENIS

3.1. De zaak heeft betrekking op de hond van klaagster, een Teckel (kruising) met de naam XXXXX, geboren in 2010. Klaagster kreeg de hond in november 2011 zonder paspoort in eigendom en zij heeft vervolgens beklaagde geconsulteerd voor een onderzoek en vaccinaties. De hond is door beklaagde onderzocht en gechipt. Vanwege dominant gedrag naar andere honden toe heeft beklaagde met klaagster gesproken over de mogelijkheid om de hond te laten castreren. Daartoe werd nadien een afspraak gemaakt. 

3.2. Klaagster is volgens afspraak in de middag van 5 december 2011 naar de praktijk van beklaagde gekomen voor castratie van haar hond. Partijen hebben tegenstrijdige lezingen gegeven over hoe het onder narcose brengen van de hond is verlopen. Uit beider lezingen kan wel worden geconcludeerd dat de hond op enig moment na toediening van de injectie(s) volledig verslapt bij klaagster in de wachtkamer op schoot lag en vervolgens door beklaagde mee naar de operatiekamer is genomen. Klaagster is naar huis gegaan en later in de middag op de praktijk terug gekomen om haar hond op te halen. Daarbij kreeg zij te horen dat de hond tijdens de operatie een hartstilstand had gekregen en was komen te overlijden.

3.3. De avond alsook de volgende dag hebben er tussen partijen gesprekken over het gebeurde plaatsgevonden. Beklaagde heeft voor de ingreep geen kosten bij klaagster in rekening gebracht. Volgens klaagster heeft beklaagde tijdens een van de gesprekken aangegeven dat hij de hond een dubbele dosis narcose had toegediend. Beklaagde heeft dit in verweer met zoveel woorden tegengesproken en gesteld dat dit een gedachte is geweest die bij klaagster ten onrechte heeft postgevat en waaraan zij ten onrechte is blijven vasthouden. Naar het college uit de stukken heeft begrepen is de hond een dag na het overlijden gecremeerd.

4. HET VERWEER

Beklaagde heeft verweer gevoerd. Op dat verweer zal hierna, voor zover nodig, worden ingegaan.

5. DE BEOORDELING

5.1. In geding is of beklaagde te kort is geschoten in de zorg die hij als dierenarts had behoren te betrachten ten opzichte van de hond van klaagster, met betrekking tot welk dier zijn hulp was ingeroepen.  

5.2. Het college stelt voorop dat er geen sectie is verricht, waardoor er geen zekerheid is ontstaan omtrent de precieze doodsoorzaak van de hond. Voor zover klaagster overigens heeft bedoeld te stellen dat zij sectie wilde laten verrichten maar dat dit niet mogelijk was omdat de hond al was gecremeerd, heeft beklaagde in verweer gesteld en is door klaagster onvoldoende bestreden dat de crematie met haar instemming heeft plaatsgevonden.

5.3. Als vermeld hebben partijen volstrekt tegenstrijdige lezingen gegeven over hoe het onder narcose brengen van de hond is verlopen.  Volgens klaagster zat zij in de wachtkamer en lag de hond bij haar op schoot, is beklaagde naar haar toegekomen en heeft hij de hond zonder enige uitleg een injectie toegediend en is hij vervolgens weer weggelopen, waarna de hond na enkele minuten volledig slap op haar schoot lag. Klaagster stelt dat zij dacht dat de hond was overleden en dat zij beklaagde erbij heeft geroepen, die zulks echter tegensprak en aangaf dat de hond alleen in slaap was geraakt, waarna hij de hond mee naar de operatiekamer heeft genomen.

5.4. Beklaagde heeft in verweer gesteld dat hij met klaagster vooraf heeft besproken dat hij de hond premedicatie zou toedienen en dat de hond daartoe op schoot bij klaagster mocht blijven liggen. Beklaagde stelt dat hij ongeveer 10 minuten na toediening van de premedicatie terug is gekomen en heeft geconstateerd dat de hond nog niet voldoende diep onder narcose was en dat er extra medicatie moest worden toegediend. Beklaagde stelt dat de hond vervolgens voldoende diep onder narcose raakte en mee naar de operatieruimte is genomen. Beklaagde stelt dat de hond tijdens de operatie en het dichthechten van de huid een hartstilstand kreeg en dat er tevergeefs gedurende ongeveer een half uur reanimatiepogingen zijn ondernomen. In antwoord op de schriftelijke vragen van het college heeft beklaagde nog aangegeven dat het pre-anesthetisch onderzoek geen afwijkingen opleverde en is door hem uiteen gezet welke narcosemiddelen in welke hoeveelheden (0,4 ml Methadon, 0,1 ml Acepromazine, 0,1 ml Atropine intramusculair en 2 ml Lidocaïne /Adrenaline locaal) zijn toegediend. 

5.5. De conclusie die uit het voorgaande volgt is dat er sprake is van tegenstrijdige lezingen en dat het voor het college niet mogelijk is om met zekerheid de feiten vast te stellen.  Als zou worden uitgegaan van de lezing die beklaagde daar -weliswaar achteraf- over heeft gegeven, dan zijn er gebruikelijke narcosemiddelen op een gangbare wijze toegediend die qua dosering niet onverantwoord waren in relatie tot het gestelde gewicht van de hond (4,6 tot 5 kilogram). Bij deze stand van zaken en nu er geen sectie is verricht en beklaagde met zoveel woorden heeft betwist te hebben toegegeven de hond een dubbele narcosedoses te hebben toegediend, stuit de klacht af op gebrek aan bewijs. Dit brengt mee dat de klacht ongegrond zal worden verklaard.

5.6. Ten overvloede wordt overwogen dat, voor zover klaagster haar ongenoegen heeft geuit over de in haar ogen gebrekkige communicatie door beklaagde tijdens het consult, naar vaste jurisprudentie geldt dat bij het college geen klachten kunnen worden behandeld omtrent de wijze waarop een dierenarts met een diereigenaar communiceert, tenzij de zorg voor het dier hier onder heeft geleden. Vanwege het reeds genoemde gebrek aan bewijs kan niet worden vastgesteld of de laatstgenoemde uitzondering zich hier heeft voorgedaan.

5.7. Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing.

6. DE BESLISSING

Het College:

verklaart de klacht ongegrond.

Aldus vastgesteld te ’s-Gravenhage door mr. mr. G.J. van Muijen, voorzitter en door de leden drs. Th.A.M. Witjes, drs. J.A.M. van Gils, drs. M. Lockhorst en drs. B.J.A. Langhorst-Mak, in  tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.

Uitgesproken in het openbaar op 21 maart 2013 door de mr. G.J. van Muijen, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. J.B.M. Keijzers, secretaris.